De goede moordenaars
Parijs, 11 Maart [1933]
Wij denken te leven in een ijzeren tijdperk en zeggen het soms. Zooals wij meenen te leven in een eeuw van snelheid en gejacht. Omdat wij circuleeren te midden van pyramidale hoeveelheden metaal, wat een idee geeft van hardheid, en omdat wij den ganschen dag wielen zien draaien, wat een indruk maakt van beweging. Dat is allemaal gezichtsbedrog. In werkelijkheid beschikt de hedendaagsche mensch over onbegrensde en nooit gekende kwantiteiten rust, gelijk de oude Ford, die naast een hoop rampzalige invallen af en toe een paar goede had, op origineele, schitterende manier bewezen heeft. En wanneer wij ons tijdbeeld met onbenevelde oogen bekijken verdient het geheel andere benamingen dan die van een erts, wat de Amerikaansche wijsgeer (die 't vorig jaar zonnebloemen liet planten) zou kunnen aantoonen zoodra het hem belieft. Hij behoeft slechts de ongelooflijke massa's aanminnige muziek te becijferen, die elk etmaal over net menschdom worden uitgegoten en haar te begrooten in verteederende calorieën. Uit een dergelijk symptoom dat volstrekt niet geïsoleerd staat, en slechts een episode vormt in de dagelijksche stortvloeden van ‘milk of human kindness’, zal ieder helder waarnemer conclusies trekken welke diametraal verschillen met de algemeen gangbare. De twintigste eeuw boetseert zich oneindig minder naar voorbeelden gekozen uit het delfstoffenrijk dan naar modellen, ontleend aan wezens zonder schaal en zonder ruggegraat. Wij glijden ook niet tot decadentie omdat wij verstokt en verstijfd zijn, doch omdat wij overvloeien van de liefelijkste sentimentaliteit.
Deze opmerking slaat in de eerste plaats op de inwendige structuur van den hedendaagschen doorsnee-Franschman. Er is geen land waar men elkaar om een bagatel zoo lichtvaardig van het leven berooft. De lijken eener Duitsche revolutie tellen niet naast het menschenmateriaal dat hier iedere week verwoest wordt uit minnenijd, winstbejag of om een gril. Men schiet alsof het geen geld kost. De revolver is een der uiterst weinige voorwerpen, waarop de fiscus niet de allergeringste belasting heft, en de revolver is eveneens het huisraad dat de armste den armen nimmer naar den lommerd brengt.
Maar als gij oordeelt dat die behoorlijk geconstateerde moordlust zich in tegenspraak bevindt met de pas vermelde, stereotiepe weekhartigheid, en eer getuigt van verwildering dan van verweekelijking, bedenkt dan even dat het percentage misdadigers, hoe hoog ook, nietig is op het totaal der bewoners, en, dat er ook geen land bestaat waar de moordenaar een zoo meedoogende sympathie geniet onder de groote meerderheid der bevolking. Hij boezemt veel meer erbarming in dan afgrijzen of verontwaardiging. Men beklaagt hem veel meer dan men hem laakt. Misdadigers die ergeren, zijn buitengewoon schaarsch. Hoe afschuwelijker de misdaad, des te heftiger is de drang tot kwijtschelding, een neiging tot vergoelijking, een behoefte naar genade. Op sommige gedrochtelijke bloeddorstigheden reageert men alsof het excessieve van het wanbedrijf een psychisch gif afscheidt dat de toeschouwers verdooft en hen meevoert naar verboden gebieden even lokkend als griezelig. Nooit spreekt men over de slachtoffers. Men schijnt eenstemmig te redeneeren dat zij hun loon kregen, hun lot ondergingen en in ieder geval beter af zijn dan hun moordenaar.
Een voor ons verbijsterend, voor Frankrijk bijna normaal staaltje van deze gezindheid, die de straf zou willen vereenzelvigen met het kwaad, en die het aardsche recht zou willen overdragen aan een soort van automatisch recht als karma, werd geleverd door de jury van Agen, hoofdplaats van een der Zuid-Westelijke departementen. Een zekere Pierre Delafet heeft zijn heele familie uitgeroeid om een nieuw leven te beginnen. Zij telde zes personen. Hij doodde zijn vrouw met bijlslagen en stopte haar een zakdoek in den mond omdat zij niet geruischloos stierf. Zijn grootmoeder met een mes tusschen de schouderbladen terwijl de vrouw in de keuken een aftreksel kookte voor zijn verkoudheid. Hij doodde zijn oom met een mes en geweerkolf; zijn moeder met een kogel; zijn dochtertje met een kogel; zijn tweede kind, nog een zuigeling, met het mes dat hij eerst uit de schouderbladen der grootmoeder ging trekken. De psychiaters verklaarden hem verantwoordelijk. Hij bleek niet erfelijk belast. In zijn jeugd had hij niet geleden van ‘de hardheden der maatschappij’, welke door de Fransche rechtspraak gerekend worden tot de voornaamste der verzachtende omstandigheden. Voor het mechanisme der wet was hij een verloren mensch die boeten moest met zijn hoofd, en inderdaad veroordeelde de jury hem tot de guillotine. Maar onmiddellijk nadat zij de doodstraf hadden uitgesproken teekenden de twaalf gezworenen gezamenlijk een verzoekschrift dat aan den President der Republiek gratie vroeg voor ‘een stakker zonder familie’.(!) Zoo bevredigden zij eerst hun formalistisch verstand en ontlastten meteen hun door zooveel gruwelen verscheurd gemoed. Want het medelijden dat de slachtoffers oproepen valt altijd terug op hun beul in den vorm van barmhartigheid. Hetgeen slechts logisch mag heeten. Wat immers kan erbarming anders opwekken dan erbarming?
Een jury is de uiting van het collectieve geweten. De wetgevende vergadering van het parlement vertolkt eveneens de sentimenten, de scrupules, de twijfels, de edelmoedige bevliegingen der natie die haar kiest. Maar als de interpretatie der jury uiteraard officieus blijft en onderhevig aan schommelingen, die van het parlement is officieel en onveranderlijk vastgelegd in een code, welken ieder geacht wordt te kennen. Zijn beslissingen blijven geldig tot andere beslissingen haar [overt]reffen. Het is dus van primair belang voor de kennis der psychologie van een volk om te weten hoe de wetgevende Vergadering zich verhoudt tegenover misdadiger en misdaad.
Een nieuwe wet op de individueele vrijheid verstrekt daarover de volledigste inlichtingen. Zij karakteriseert zich door een dubbele strekking: wantrouwen jegens de rechters en de handhavers der orde; bezorgdheid voor de beklaagden en de overtreders. Voortaan zullen alle beschuldigden verdeeld zijn in twee categorieën en onderworpen aan verschillende reglementen. Geen voorloopige hechtenis meer voor hen die zich schuldig maakten aan een vergrijp dat strafbaar is met een gevangenis van ten hoogste twee jaren. ‘Onmiddellijk na hun eerste verhoor moeten zij op vrije voeten gesteld worden’ beveelt de nieuwe tekst. Voor alle overige zaken - zelfs voor halsmisdaden - bijgevolg voor overtredingen waarvan de poenale sanctie gaat van twee jaar gevangenis tot levenslang en tot de doodstraf ‘is de voorloopige vrijheid vijf dagen na het eerste verhoor rechtsgeldig.’ Voor buitensporige gevallen nochtans heeft de wetgever eenige uitzonderingen voorzien. Door een gemotiveerde ordonnantie zal de rechter van instructie de vijf dagen voorloopige hechtenis kunnen verlengen met veertien zonder zich bloot te geven aan de protesten der verdediging en aan een actie van de ‘Ligue des Droits de l'homme’. Blijken die veertien dagen niet voldoende voor zijn onderzoek dan kan de rechter van instructie een rapport indienen bij de raadskamer, welke, na den beschuldigde gehoord te hebben en zijn advocaat, zal besluiten of er aanleiding bestaat om de voorloopige hechtenis te rekken tot een periode van... ten hoogste één maand. Is die maand verstreken dan loopt de gevaarlijkste schavuit op vrije voeten tot hij gevonnist wordt.
Het betwistbare dezer wet is binnen gesmokkeld onder de vlaggen van idealisme en democratie. Ik twijfel er ook niet aan dat de philanthropen die haar voorstelden, geleid zijn door de edelste bedoelingen: de vrijheid te beschermen waar zij ook bedreigd wordt. Een asyl te waarborgen voor den misdadiger dien de politie achternazit met radio's op zak en telefotografische apparaten. Den mensch te genezen van zijn hereditaire natuur die oog om oog eischt, tand om tand. Den stelregel te bevestigen dat zelfs de boef, voorál de boef, rechten bezit en dat wij de diverse graden van onmenschelijkheid behooren te bejegenen met een maximum van menschelijkheid. In theorie zijn zulke beginselen prachtig. Over het effect, dat zij kunnen uitoefenen, nuttig of schadelijk, bekommert zich géén filosoof, die dezen naam verdient. Men kan de uitwerking eener wet trouwens niet met voldoende zekerheid bepalen alvorens haar honderd jaar geprobeerd te hebben op levende materie. De ideologen hebben altijd gelijk omdat zij speculeeren op een zeer langen termijn en hun vergissingen zelden bijwonen. Weinigen worden oud genoeg als Ford om proefondervindelijk de negatieve kanten te ervaren hunner fantasieën.
Wat mij daarom het sterkst interesseert in een nieuwe wet is niet haar problematische invloed doch de mentaliteit die zij verraadt. ‘Wees zacht’ preekte Jean-Jacques Rousseau aan de pastorale achttiende eeuw en Lodewijk XVI volgde zijn raad tot op het schavot. ‘Wees hard’ preekte Nietzsche, Bismarck's tijdgenoot, die Hitler en Mussolini zou scheppen naar zijn evenbeeld. Slaven-moraal of Heeren-moraal? Wat doet het etiquet ertoe! Het essentieele is dat de Franschman aan Jean-Jacques trouw bleef in hoofdzaken en bijzaken. Hij wordt zachter en zachter...
[verschenen: 1 april 1933]