Exit Diabolus
Parijs, 2 Maart 1933
Zoo verdwijnt Philippe Berthelot, Secretaris-Generaal van den Quai d'Orsay, voor den derden keer uit het fictieve kader der Fransche Republiek. Alle goede dingen in drieën, gelijk men zegt.
Hij begon zijn loopbaan als leerling-kanselier te Lissabon, ging er vandoor met de kas van het gezantschap, werd ontslagen als steler en geschrapt van de diplomatieke dienstlijst. Die straf was zuiver een kwestie van appreciatie en de boetetijd duurde niet lang omdat het lot den in 1866 geboren jongen man voorbestemde tot de invloedrijkste posten. Toen zijn vader, Marcellin Berthelot, de schepper der moderne chemie en een der stichters van de Republiek, in 1895 Minister van Buitenlandsche Zaken werd, kon Philippe zijn functies hervatten alsof er niets gebeurd was. Philippe's vader tusschen haakjes was een door-en-door rechtschapen geleerde, die leefde voor zijn menschlievende idealen, die aardsche goederen verachtte en stierf in een decente armoede. Hij kan gelden als een der best geslaagde incarnaties van den halfduisteren geest die steeds het goede wil, doch steeds het kwade teelt. Wij danken hem de stikgassen, de jeuk-gassen, de traan-gassen, en natuurlijk ook de lach-gassen, welke helaas het minst van alle worden aangewend.
De legende beweert dat Philippe zijn wilde haren niet verloor bij dezen eersten streek. Men zegt dat hij, bezeten en geprikkeld door een onbedwingbare neiging tot raffinement, zijn onregelmatigheden voortzette in vormen, die geen vat gaven aan belagers. Een reis naar het Verre Oosten, waar hij de aan hem onderhoorige consuls oplichtte van hun Chineesche potten, vazen en andere kostbaarheden, werd berucht. Het is echter onbekend hoeveel dosis fantasie deze anecdoten behelzen, want gepromoveerde slachtoffers plegen zich hoogstens te beklagen rond de bitter tafel. Maar in hetzelfde Verre Oosten zou hij tegen de lamp loopen bij de déconfiture van de Banque Industrielle de Chine. Men schat dat deze affaire hem drie millioen opbracht. Dat was in 1922. Een vroegere kameraad, die hem op zijn duimpje kende, Léon Daudet, toenmaals député van Parijs, ondernam een taaie campagne waartegen Philippe momentaan niet bestand bleek. De satraap van den Quai d'Orsay had juist een woning laten inrichten met een Aziatische weelde, welke onder de ascetische republikeinen van ouderen stempel aanstoot verwekte. Wegens onbezonnenheden, waarvan men zich nooit een helder idee heeft kunnen maken, werd hij gestraft met een schorsing van tien jaren.
Hij ging toen door voor knock-out. Doch zijn tweede ongenade ontriefde hem niet langer dan de eerste. Voor de meeste machthebbers ligt de Tarpejische Rots naast het Capitool. Voor de acrobatische persoonlijkheid van Philippe Berthelot, die hindernissen rondom zich stapelde om het loutere genoegen van ze te overwinnen, bevond het capitool zich naast de Tarpejische Rots. De helft der Fransche natie die zich linksch waant, hield hem voor onmisbaar. Van welke soort was de hypotheek welke de uiterst listige diplomaat op haar kon doen gelden? Niemand verkreeg daarover betrouwbare inlichtingen. Doch nauwelijks had de linksche helft het bewind veroverd en de baantjes, of Berthelot betrad triomfeerend den Quai d'Orsay, werd feestelijk geïnstalleerd achter de beroemde tafel van Vergennes (‘te mooi om haar te verbergen onder paperassen’) en Le Temps kon in een verloren hoekje berichten dat het dossier, waarop zijn veroordeeling berustte, plechtig verbrand was. Uit dat jaar (1924) dateert de nieuwe oriëntatie der Fransche politiek, waarvan het tastbaarste resultaat voorloopig schijnt te zijn dat zij Europa veranderde in een bagno, in een dolhuis, en in een kruitmagazijn dat elken dag kan springen. Over de verantwoordelijkheid voor dezen drievoudigen janboel kan men twisten tot de verschillende Europeesche ministeries hunne archieven openen. Maar voor de blinde bereidwilligheid, waarmee Frankrijk zich liet meesleepen in een chaos is niemand aansprakelijk dan Philippe Berthelot.
Waarom eclipseert hij in een periode dat het linksche deel der natie opnieuw regeert en dat zich theoretisch niet meer kant tegen een voortzetting zijner experimenten? De eenen zeggen dat hij lijdt aan zenuwoverspanning. Anderen vertellen dat hij voor den derden keer is weggejaagd. Tegen de eerste veronderstelling pleit Berthelot's cynisme, zijn routine, zijn cerebrale structuur en een zekere ontoegankelijkheid voor menschelijke aandoeningen. Het is nochtans niet uitgesloten dat de tragische dood van zijn pleegzoon Victor Point, die een kogel koos boven de smart eener onvervulde liefde, een bres sloeg in dat zwaar-gepantserd hart en het onherstelbaar brak.
Tegen de tweede hypothese echter pleit zijn opvolger, Alexis Léger. Deze olijfkleurige creool, afkomstig van de Antillen, opgevoed in Engeland, won in 1921 de onverwoestbare genegenheid van Aristide Briand, op de boot naar Washington. Onder eigenhandige leiding van Berthelot doorschreed hij in zeer snel tempo de hiërarchische phasen der diplomatieke initiatie. Onder verschillende pseudoniemen publiceerde hij gedichten in den kabbalistischen, orakelenden stijl waarvoor Berthelot altijd een zwak toonde. Dit lijken geen argumenten om Philipe te verwisselen voor Alexis. Beide zijn kif-kif bourricot, of: één-pot-nat. Dit lijkt ook geen aanduiding dat de Fransche politiek, aangenomen dat zij haar koers tracht te wijzigen, zich zal redresseeren in positieven realistischen zin. Wanneer echter Berthelot werkelijk zoo mefistofeliaansch is als sommigen meenen, zou men zijn ontslagneming kunnen verklaren als een pikante zet welke nogmaals zijn onvervangbaarheid zal bewijzen, zoodra de situatie reddeloos wordt en het ministerie radeloos.
Bij de verdwijning dezer raadselachtige figuur, die een verderfelijken oorlog domineerde en een even verderfelijken vrede, heb ik met spanning den charmanten, inhoudsvollen roman herlezen welke Jacques Bainville zes jaar geleden schreef als verstrooiing voor zijn historischen arbeid. ‘Jaco et Lori’ verhaalt de avonturen van een honderdjarigen, spraakzamen papegaai die aan zijn ketting een eeuw geschiedenis meeleeft der Fransche politiek. Hij debuteert op de Tuilerieën van Louis-Philippe en eindigt onder de sierlijke pergola van Anatole Baratin, achter wiens masker men zonder moeite Berthelot herkent. Naast zijn genialen, hermetischen, sibylijnschen lievelingsdichter (Paul Claudel, ex-gezant der Republiek in een half-dozijn hoofdsteden der wereld) wordt Baratin getypeerd met trekken welke haar levenswaarheid behouden tot in de karikatuur.
Het is een meesterstuk van Neronische psychologie. Hooger dan de goden van den Olympus, die nog aandeel hadden in menschelijke zwakheden, zweeft Berthelot boven de aardsche sferen. Met een hyper-intellectueel, ironisch oog, koud en accuraat als een lens, gelijk de bioloog een massa dril beschouwt waarin koloniën van bacteriën tieren, observeert hij het gewriemel van het tweebeenig, ongevederd ongedierte dat krioelt op een planeetje en in zijn grootheidswaan zich verbeeldt heel wat te beteekenen. Een grenzelooze minachting voor zijn verwaande mede-stervelingen, een temperament van dobbelaar, een ongebreidelde hoogmoed en een zeer levendig gevoel voor het komische van een wanhopig geval is 't eenige wat hem rest van de menschelijke natuur. Het amuseert hem kostelijk de imbeciliteit te meten der diplomaten, de stupiditeit der generaals, de onpeilbare onderworpenheid der volkeren, die elkaar voor een appel en een ei op muziek van trom en trompet afslachten... zoolang hij, de half-god, het verkiest. Hij staat boven vrede en oorlog, zooals hij staat boven goed en kwaad. Op een meter afstand bekeken is de dood van een mensch een drama. (Dat ondervond hij nu zelf bij den dood van Victor Point...). Vanaf Sirius bekeken (en hij ziet alles door een omgekeerden kijker) behoort de dood van tien millioen menschen tot de statistiek. Als de eenige wijze onder een troep zwartgallige en verzuurde narren lacht en danst hij gelijk een Zarathustra, boven de ijdelheid, de domheid, de dwaasheid, de slaafschheid van een stompzinnig, ongerijmd en boosaardig geslacht.
Deze Ueber-mensch van Nietzsche, deze Immoraliste en Lafcadio van André Gide, deze Moravagine van Blaise Cendrars (het wemelt van Berthelot's in de moderne philosophie en in de moderne literatuur), deze lodderoogende, malefieke super-dilettant trad af. Moge hij nimmer terugkeeren en moge hij niet vervangen zijn door erger.
[verschenen: 22 maart 1933]