Een koninkrijk voor een man
Parijs, 28 Januari [1933]
De ongerijmdste en tartendste uitdaging, welke de regeering kon richten tot de natie die hare fratsen betaalt, was de lafheid, waarmee zij toeliet, dat een zuiver technisch probleem als een deficit ontaardde in politiek gekonkel, de lafheid, welke het geknoei aanwakkerde. Sinds twee maanden wacht het volk op een budget, waarmee ieders persoonlijk budget ten nauwste samenhangt, want het maakt verschil uit of men één dag op de drie werkt voor den Staat, zooals tot dusverre, dan wel anderhalven of een-en-een-kwart dag. Liever een strop dan verlammende vaagheden. De accurate burger verfoeit de ‘voorloopige twaalfden’ eener onaffe boekhouding. Hij wordt nijdig, wanneer een laksch gouvernement ze noodeloos duldt, razend, wanneer hij ziet hoe een dol parlement voor de klinkendste argumenten doof blijft. Elk uur vertraging, volgens een opgave van Chéron zelf, kostte 1.311.000 francs. Hoeveel uren was het budget reeds te laat? Wat had men niet kunnen doen met al die verloren millioenen? Zulke cijfers, verbijsterend voor elk hoofd, leeren den kleinen en den grooten man den Staat beschouwen als hun ergsten vijand.
Maar wie Zeus verderven wil, zei Euripides, maakt hij eerst onredelijk. Geen waarschuwingen helpen. Het parlement, schrijft Poincaré in een brochure die uitgegeven is door de Ligue Civique, werd een rendez-vous van begeerigheden en rancunes, van opgewonden, brutale middelmatigheden, een nationaal gevaar, een mechaniek, die overal hapert. Een bende dorpsdwingelandjes, verheven tot onverantwoordelijke wetgevers, zegt Eugène Lautier, die de nijvere en zorgzame burgers willen verhinderen om aan den dag van morgen te denken. Gaston Doumergue en André Tardieu roepen om een herziening der Constitutie, om een beperking der parlementaire volmacht, om een statuut dat een einde stelt aan de systematische plundering der staatsfinanciën door een volksvertegenwoordiging, die geen andere drijfveeren kent dan locale belangen en de gunst der kiezers. In zijn Acht Honderd Jaren Fransche Revolutie trekt Henry de Jouvenel, de huidige gezant te Rome, een schrikbarende parallel tusschen den ondergang van het koningsschap en de situatie, waarin de Republiek vandaag verzandt. In 1776 en in 1933: dezelfde machteloosheid tot hervormingen, dezelfde gemakzuchtige expediënten. Deputaties van Clerus, Adel en Derde Stand snelden naar Versailles met klachten en protesten. Deputaties van Industrie, Handel, Landbouw en Geldwezen reizen met bezwaarschriften en bedreigingen naar Parijs. Het zijn zuivere republikeinen die zulke zwartgallige diagnosen opmaken en gij kunt daaruit afleiden, hoe niet-republikeinen den toestand beoordeelen. Doch geen enkel alarm baat tegen verblinding. Eertijds, volgens een beroemd woord, danste men op een vulkaan. In 1933 leutert men op den vulkaan, kwanselt men en konkelt men. Te midden van wanorde, anarchie en buitensporigheden zegt Poincaré.
De transformaties welke Chéron's saneeringsplan onderging toen het voor de finantieele, commissie verscheen, gaven een sprekenden maatstaf van deze ontreddering. Hoe men het ook bekeek, dat Cheroneske ontwerp was onaannemelijk. Voor de eenen wegens zijn bezuinigingen, voor de anderen wegens zijn nieuwe lasten, voor allen te zamen omdat het de misbruiken bestendigde en verzwaarde van een verouderd, ondoelmatig, gehaat fiscaal systeem. Chéron echter, wiens rustieke geest lapwerk geknutseld had in plaats van innovaties, bood zijn uitbroedsel aan met het ultimatum van graag of niet. Terwijl hij in 't geheim getallen aan een zijde plaatste onder den dekmantel der experts die hij zou verloochenen, was hij van lieverlede de voorman geworden der regeeringsmeerderheid dien men, toen hij zijn primitieve en verbluffende tabellen onthulde, niet meer kon laten vallen zonder schandaal. Boncour zat met Chéron in 't schuitje en moest meevaren. Het was bespottelijk om hulp te vragen aan rechts. Bij een deining die Paul-Boncour en zijn dikken metgezel zeeziek maakte, kon rechts zich slechts verkneuteren; men bedankte er stichtelijk voor om zonder politiek profijt de verwenschingen te endosseeren waarmee de gouvernementele bedenksels begroet waren. Zouden de socialisten zich toeschietelijker toonen? Zij hadden evenveel redenen om Boncour een hak te zetten, wijl hij een overlooper is, als om zijn ministerie te redden, wijl zijn cabinet het meest linksche en 't meest plooibare is dat men op 't oogenblik hopen mag. De vraag was slechts welken prijs de Radicalen, die hoe langer hoe harder zwoeren bij Chéron, wilden betalen voor den socialistischen steun. Zij formuleerden dien prijs in den vorm van een tegen-ontwerp met de vermelding, dat men loven en bieden mocht. Dit gepingel kreeg den naam van amalgaam. Chéron's ontwerp werd versmolten met het contra-ontwerp van Léon Blum. Men had het juister ratjetoe kunnen noemen. In ieder geval was 't nu
de beurt van Chéron om zijn verruktheid te betuigen. Wat hij niet naliet.
De Fransche natie zag toen slag op slag de meest onthutsende en de minst rendeerende proposities voorstellen en aannemen door de parlementaire commissie van financiën, die de quintessens is van het parlement. Een golf van waanzin vloog over de 506 afgevaardigden aan wie 108 socialisten hun wil dicteerden. Programma's en beginselen waarop zij nauwlijks 9 maanden geleden gekozen waren, verzonken in het niet. Alle beloften werden geschonden in compromissen, alle overtuigingen werden gedesavoueerd in geschipper. Er was geen eisch zoo tegenstrijdig met hun traditie, met hun doctrine van vrijheid en persoonlijk bezit, geen eisch zoo schadelijk en zoo onvervulbaar waaraan de Radicalen zich niet onderwierpen. Hun abdicatie was volkomen, hun moreele nederlaag totaal. Niet alleen bleef er geen zier over van het onaantastbare plan Chéron (en Chéron zweeg!) noch van het budgetair evenwicht, maar alles wat de reputatie heeft van vernietigend te zijn voor het staatscrediet werd gestemd. Om de fiscale contrôle te vergemakkelijken zouden alle effecten aan toonder worden afgeschaft en vervangen door acties op naam. Er circuleeren ongeveer 500 millioen dezer papieren vogelvrij onder het publiek en de Beurs beantwoordde met een onmiddellijke staking, een maatregel die den omzet zou halveeren. Waarom geen bankbiljetten op naam?, vroegen de humoristen. De buitenlandsche effecten leden dezelfde ongenade: alle moesten gedeponeerd worden. Alle vermogens zouden worden geteld om des te beter te kunnen worden geplukt. Alle inkomsten-belastingen zouden openlijk worden aangeplakt om aan de verklikkers werk te verschaffen. Testeeren aan neven (kinderen van ooms en tantes) werd verboden: de Staat confiskeerde erfenissen als de Romeinsche keizers der decadentie. De overige successierechten werden verhoogd. De directe belastingen met 5% vermeerderd. Alle militaire pensioenen draconisch verlaagd. Gepensionneerde onderofficieren die een bijberoep uitoefenden, werden
verminderd met 50%. Verbittering onder het leger, en onverwijlde dreigementen over zulken onbeschaamden en flagranten contract-breuk. Des te feller verbittering daar geen enkel ambtenaarssalaris beneden de 50.000 francs zou bekort worden. Niet één bezuiniging werd gehandhaafd, behalve die op leger, vloot en luchtvaart. Een deel der openbare schuld werd overgeschreven op de Amortisatie-Kas, de voormalige reddingsplank van Poincaré. Petroleum en assuranties zouden worden genationaliseerd. Ondanks deze grauwen en snauwen tegen het kapitaal, dit koeionneeren, dwarsboomen, ringelooren, treiteren van belegger en spaarder werd een massieve leening overwogen van 30 milliard. Doch dit extract van 't parlement was niet enkel bezeten van verdelgingswoede, het aarzelde niet om onbeschrijflijk burlesk te zijn: het traktement der afgevaardigden dat 60.000 francs bedraagt werd verminderd met 200 francs per jaar, dat is met vijf cents per dag! Want wie met molentjes loopt, schaamt zich voor niets. En toen Chéron hoorde, dat al deze dwangbepalingen 7 milliard zouden opbrengen, werd hij onbetaalbaar. Hij deelde mede dat hij geen elf milliard op zijn budget te kort kwam doch precies zeven. Voor de mankeerende vier had hij een foefje. Arme Chéron! Arme Boncour! Arme Radicalen! Wie is 't ergst gecompromitteerd, gediscrediteerd en onteerd tout court?
De natie schouwde in den afgrond zonder duizelen. Overal liep men in 't geweer. Overal werd gemanifesteerd. En die heele geschiedenis zal slecht afloopen, zoo niet vandaag dan morgen. Maar onthoud dezen datum. Op Woensdag 25 Januari 1933 marcheerde een divisie boeren, samengestroomd uit de verwijderdste streken van het land, in een Siberische koude door Parijs. De bladen die de regeering welgezind zijn schatten ze op 8000 man. De neutrale pers telde er 10.000. De oppositie raamde ze op 25.000. Eerst brachten ze onder den Arc de Triomphe een bezoek aan den Poilu Inconnu en hielden een minuut stilte. Daarna trokken ze in gelid en vastberaden naar de raaskallende Kamer, die achter hare zware ijzeren hekken verdedigd was door cavalerie en infanterie. Men knokte en men arresteerde. De Bastille werd nog niet ingenomen. Maar op den dag dat zij moet vallen zal zij genomen worden door patriotten. Ik durf dit voorspellen.
[verschenen: 17 februari 1933]