Een man, een man...
Parijs, 26 Januari 1933
Zoolang de kou de menschen niet van de straat joeg, ging er op den Boulevard St. Michel elken dag een ballon in de lucht. Hij had de gestalte van een rozig varkentje, den buik en de gelaatstrekken van Henry Chéron. Terwijl hij gevuld werd met keukengas danste men in de ronde. Onder begeleiding van spotliedjes steeg hij langzaam op. Nooit kwam hij ver. Meestal haakte hij zich vast aan een boom, een balcon of een gevel en bleef daar dobberen met zijn gnuivende, opgeblazen tronie. Dan vormden de aëronauten een optocht en trokken zingend door de stad. De dag was welbesteed.
Dat is alles wat er restte van Chéron's populariteit: een burlesk carnaval-symbool waarmee kwaadaardig gesold wordt. Toen de vorst de vogels uit den hemel verdreef en de auto's van het asfalt, mokten de kiesgerechtigde burgers achter de beslagen ruiten. Zij herkauwden het slecht humeur waarvan ontzaglijke hoeveelheden voorradig zijn en dat niet meer gespuid kon worden in een grimmig lolletje. Generaal Winter, die de farandoles wegblies, was een vervaarlijk struikelblok voor een ministerie [= kabinet] in nood, voor een parlement in delirium.
Zienderoogen loopt de heele boel falikant mis. En van de zotheden welke op hol geslagen hoofden kunnen uitpakken, heeft men geen enkele verzuimd om dat fameuze resultaat te bereiken. Als de fouten expres gemaakt waren om de onderdanen te sarren, te tergen, te provoceeren, hadden ze niet schitterender kunnen lukken. Zij zijn dermate extravagant dat 't van volmaakt episodisch belang werd of het gouvernement zal vallen. Bij de gegadigden eener portefeuille verraadt het gevolgde systeem een geestverwarring, die oneindig bedenkelijker is dan een dozijn minister-crises.
Om te beginnen schortte Chéron voor den duur van een jaar de recruteering op van staatsambtenaren. Oppervlakkig beschouwd lijkt dat een handige maatregel. Niemand wordt aan den dijk gezet. Daar er op een millioen ambtenaren allicht tienduizend per jaar sterven en tienduizend pensioen krijgen, bezuinigt men niettemin. Doch Chéron doet alles met een pennestreek. Alles op papier. Hij had gedacht aan het gros van posterijen, telegraaf, tabak en verdere staatsbedrijven. Hij vergat het détail der duizenden jonge mannen, die op tientallen scholen jaarlijks examen afleggen voor boschwezen, wegenbouw, waterstaat, onderwijs, etc. Bij decreet werden aan deze duizenden studenten, van wie de meesten hun studies bekostigden in bijbaantjes, een jaar lang de betrekkingen afgesloten waarvoor de Staat hen had opgeleid. Deze belachelijke en tyrannieke inval veroorzaakte niet enkel gisting in alle ‘quartiers latins’ van het land, hij revolteerde bovendien de duizenden families der slachtoffers. Men begreep echter pas met welk soort amateur men zat opgescheept toen Chéron voorstelde om alle leger-promoties (want ook dit personeel is sterfelijk) een jaar lang stop te zetten. Het idee werd te mal gevonden. Het bleek gewoonweg onuitvoerbaar.
Ondertusschen brachten de experts hun rapport uit. Zij raamden een deficit van om-en-om elf milliard, adviseerden een kordate deflatie van het budget (dat sinds drie jaren met elf milliard is aangezwollen) ontrieden dringend een verhooging der belastingen en waarschuwden voor een leening. Chéron stuurde hun een bedankje en borg het rapport in een laatje. Weldra las men in de bladen die het ministerie steunen, dat niets ter wereld minder zeker was dan de onfeilbaarheid van experts. Hadden zij in 1914 niet mathematisch bewezen, dat de oorlog onmogelijk langer kon duren dan zes maanden? Hadden zij in 1918 niet wiskunstig aangetoond, dat een kanon op 120 K.M. afstand nooit Parijs kon beschieten zonder te barsten? Meer vroeg Chéron niet. Zijn deskundigen werden ondeskundig zoodra hun conclusies hem mishaagden. Hij had zijn plan; zijn wonderlamp; zijn steen der wijzen; zijn eerezaak. Hij zou sneuvelen voor dat plan of overwinnen; een van de twee.
Eindelijk kwam hij ermee op de proppen. Het was een plan waarvoor gij en ik ons zouden schamen: 5½ milliard bezuinigingen, 5½ milliard nieuwe belastingen. Ieder zijn part van de stokvisch. Ieder de helft. Het was nochtans dezelfde Chéron, die op 18 Maart van 't vorig jaar in den Senaat verklaarde dat bij de heerschende crisis en bij den toestand van 's lands economie elke belastingvermeerdering een ramp zou worden. Hij was toen nog expert, omdat hij toen nog in de oppositie was. Geen tien maanden later, en terwijl de situatie in de meeste opzichten verergerde, vraagt hij een ganschen draai van de verdoemde schroef. Op elke 10 gulden benzine, welke de Franschman koopt, betaalt hij f 6.50 aan den fiscus. Chéron eischte f 7.50. Voor de onmisbaarste verbruiksartikelen dito. Idem voor elken cijns die de kosten van fabrikant en verkooper omhoog voert. Betaalt men ergens zulke monsterachtige heffingen? De bezuinigden, dubbel gevild door de salariskorting en onvermijdelijke stijging der prijzen, grijnsden van verbazing en teleurstelling. De aangeslagenen, wien tegelijk met de opcenten een verscherping der fiscale inquisitie werd aangekondigd, een nòg onbarmhartiger drijfjacht, balden de vuisten. Was dat de ongeëvenaarde Chéron? De wonderdadige Chéron van Lisieux? Was dat staathuishoudkunde? Wat deze financier deed kon de eerste de beste zwerver, die onder de bruggen van de Seine slaapt! En had Poincaré, toen hij in 1926 acht milliard nieuwe belastingen hief, niet plechtig beloofd dat, wat er ook gebeuren mocht, dit verpletterend maximum nooit zou overschreden wonden? Een uur nadat de dagbladen zijn ‘plan’ publiceerden was Chéron de gehaatste persoon van Frankrijk. Men jouwde hem weg van het scherm der bioscopen. Het rozige varkentje, waarvoor menig winkelier gratis leverde, werd nagewuifd met een parodistisch enthousiasme, dat slechts gedempt kon
worden door de politie.
Toen vingen de onderhandelingen aan met de betrokken en benadeelde groepen. Paul-Boncour, die hunkert naar nieuwigheden, en die zonder leedwezen zijn naam zou hechten aan een dubieus experiment, had bij zijn ambtsaanvaarding geproclameerd dat het tot de plichten behoorde van den modernen Staat om overleg en toelichting te zoeken bij maatschappelijke en machtige organisaties als de vakvereenigingen, gelijk de monarchie had samengewerkt met de gilden. Die monarchie, welke zich nimmer verheugd heeft over den invloed der gilden, werd aangehaald als referentie zooals de apotheker de bitterheid der drankjes verheimelijkt door stroop en suiker. Want Boncour meende leep te zijn omdat hij minstens twee weken zijner toekomst voorzag. In ruil voor een traktementsverlaging wilde hij een deel van het staatsgezag verkwanselen, en Chéron, die geen principes heeft, en de andere ministers, die niet geraadpleegd waren, gingen met hem accoord. De bedoeling lag er dik op: men zou de vliegen vangen met honig. Zij lag er zelfs te dik op. De redelijk begaafde vliegen, sinds jaar en dag vereenigd in wettige en onwettige syndicaten, begrepen onmiddellijk dat Paul-Boncour azijn niet aandurfde.
Al wat ambtenaar was meldde zich aan alvorens ontboden te zijn. Men confereerde. Men delibereerde. Herhaaldelijk en tot diep in den nacht. Bij de ambtenaren voegden zich de oud-combattanten, wien een pensioentje beknibbeld wordt van 500 francs per jaar (50 gulden!) op 50-jarigen, van 1200 francs op 55-jarigen leeftijd. Men pingelde en twistte. Men dreigde en smeet met de deur. De syndicaten braken de onderhandelingen af en Paul-Boncour betuigde zich verrukt. Hij wist niet, onze jammerlijke Kerenski, wat hij begonnen had. Gelijk Chéron vergat hij de andere helft der natie. Wie immers heeft zich tegenwoordig niet verschanst in een syndicaat? Beurtelings presenteerden zich op de departementen van Chéron en Boncour de groote en de kleine industrie, de groote en de kleine handel. Is het eene syndicaat niet het andere waard? Neen, zeiden de ministers. Heeft een vereeniging van winkeliers (Parijs alleen brengt één vierde op der Fransche belastingen) minder rechtsgeldigheid tegenover het Gezag en minder aanspraken op respect en gehoor dan een syndicaat van postbeambten? Ja, beslisten de ministers. Met handel en industrie delibereerden zij niet. Zij lieten de delegaties der economie hengelen in de anti-chambre's. Een portier wees hun den uitgang. Het syndicaat der belastingbetalers - meer dan vijf millioen leden - werd bedreigd met de zwaarste represailles wanneer het een stem waagde te verheffen tegen de gouvernementeele besluiten. Alsof dat helpen kon!
Zoo ging het Gezag op de flesch en de ongerijmdste der inconsequenties moest nog komen. Maar over deze geschiedenis een volgenden dag.
[verschenen: 16 februari 1933]