Consult
Parijs, 16 Januari 1933
‘La Revue Mondiale’ heeft onder de vooraanstaande geesten van onzen tijd een rondvraag gehouden, welke hierop neerkomt: Ging de maatschappij, die men de burgerlijke noemt, bankroet? Is die burgerlijke maatschappij aansprakelijk voor oorlogen, economische crises, overdreven protectionisme, werkloosheid? Moet het idee, dat de burgerlijke maatschappij zich maakt van de individueele vrijheid, gewijzigd worden en verwart men die burgerlijke maatschappij niet ten onrechte met het kapitalisme, terwijl zij zich elken dag meer schijnt te socialiseeren? Als maatschappelijke veranderingen onvermijdelijk zijn, zullen zij langs wettelijken weg tot stand komen of door een revolutie?
De beroemdste buitenlanders en de markantste vertegenwoordigers van het Fransche intellect hebben op deze vragen geantwoord. Over de hoofdzaak loopen hun meeningen en adviezen sterk uiteen welke worden gegeven met een hartstochtelijk accent. Ging de ‘société bourgeoise’ failliet? Twee helften roepen ja en neen. De beste bestuursvorm, opineert de een. Verrotte organisatie, repliceert de ander. Deze voorspelt dat de bourgeoisie ons zal redden. Gene orakelt, dat zij ons meesleept naar den afgrond. Zij is een onuitputbaar reservoir van jonge kracht, talent, genie en vooruitgang, zegt A, die niets aan haar dankt. Zij is ten doode opgeschreven meent B, die haar zijn leven lang geschilderd heeft in de opzichtigste kleuren.
Op dit eerste punt verschillen de conclusies als een groen sein en een rood sein. Ze schommelen tusschen ‘Men kan op haar vertrouwen’ en ‘Naar de guillotine’.
De tweede vraag prikkelde redeneervermogens, die niet speciaal Fransch zijn, doch waarin de Franschen steeds hebben uitgemunt, zij werd misschien opzettelijk tot dat doel gesteld. In ieder geval is zij bovenmate geschikt om klaarheid en heldere begrippen te brengen in stoffige hersens. Knoop de antwoorden in uwe ooren, waaraan men dagelijks wauwelt met hetzelfde refreintje. Zij kunnen van pas komen.
Onze burgerlijke maatschappij zou aansprakelijk zijn voor oorlogen? Komaan! Er woedden oorlogen toen er van bourgeoisie nog geen sprake was. Men heeft ruimschoots geoorloogd in landen, waar nimmer een bourgeoisie bestaan heeft. En in onze Westersche, burgerlijke samenleving heerschte de oorlog niet endemisch. Hij bleef een intermezzo. Een ongelukkig intermezzo, zoo ge wilt, hoewel dit nog te bezien valt. Maar als gij de bourgeoisie aansprakelijk stelt voor korte perioden van oorlog, waarom stelt gij haar niet aansprakelijk voor de langdurige, weldadige perioden van vrede? Deze laatste wegen royaal op tegen de eerste.
Hetzelfde geldt voor de crisis, het protectionisme, de werkloosbeid. Vier jaar geleden was er nog geen crisis. Als gij in 1933 de bourgeoisie gebrek en kommer ten laste legt, beschuldig haar dan ook van den bloei, de welvaart, den voorspoed, uit 1928, uit ontelbare vroegere jaren. Een beetje billijkheid, een greintje gezond verstand! Als gij de schuld van het buitensporig protectionisme op haar schouders schuift, klaag haar dan eveneens aan wegens vrijhandel. Wie protegeert het protectionisme trouwens? Arbeiders en boeren. Als gij de bourgeoisie beticht van de ontketening der werkloosheid, beticht haar dan niet minder heftig van den overvloed van arbeid. Wie haar de magere koeien verwijt, verwijte haar ook de vette koeien!
Dit is afdoende. Hiervan heeft niemand terug. En daarmee basta.
Over het derde punt oordeelen de meest tegenstrijdige geesten eenparig en eenstemmig. De individueele vrijheid, verworven door de bourgeoisie na een eeuwenlange worsteling, is een onwaardeerbaar bezit.
Voor geen goed ter wereld zal men dezen buit, of liever wat overbleef van dezen buit, prijsgeven. De waarde eener civilisatie wordt gemeten naar den eerbied welken zij betoont aan de menschelijke persoonlijkheid. Hoe echter zal men die vrijheid vereenigen met de strenge beperkingen waaraan financiën, economie, industrie en machinisme in de naaste toekomst niet schijnen te kunnen ontsnappen? Het is wederom de taak der burgerlijke maatschappij om door wijze reglementen het wezenlijke en het principieele dezer vrijheid te redden. Maar zal dit nog lukken aan een burgerdom, dat zijn vitaalste rechten en belangen verpandde aan Staat en gemeenschap? Werd de bourgeoisie niet de minst vrije, de stevigst geknevelde van alle klassen? Zal zij niet moeten beginnen met haar eigen juk af te schudden en het initiatief te heroveren, dat zij verloor op den dag toen zij alom en op uitgebreide schaal ging socialiseeren? Hier verdeelen de ondervraagde geesten zich opnieuw in twee vijandige kampen, zij die bijna eensgezind uitmaken dat men een burgerlijke maatschappij welke zoo bewust en mild socialiseert als de huidige niet meer kapitalistisch kan noemen, raken slaags over de methode die het best de vrijheid waarborgt en den normalen gang van zaken. Weg met den Staat en de staatsbemoeiing adviseert de eene helft. Weg met de anarchie van persoonlijk zelfbeheer de andere. Sommigen roepen om het collectivisme als de kikvorschen om een ooievaar. Daarin verschilt Albert Einstein, die een wettelijke reglementeering der economie aanraadt, radicaal met G.B. Shaw, die voor de collectiviseering spreekt.
Wijl deze tweespalt tusschen de denkende koppen zich scherp zal openbaren in de wereld van de daad als in de wereld van den droom, behoeft men op een geleidelijke, legale vereffening der contrasten nauwelijks te rekenen. De twee groepen van gevers en nemers, die de twee groepen werden van Burgerij en Staat, zullen botsen. Het zal hard tegen hard gaan. Op dit stuk uiten de geraadpleegden, hoewel zij een zachtaardig verloop wenschen, het zwaarste pessimisme. We hebben de keuze tusschen Oorlog of Revolutie, met deze verzwarende omstandigheid, dat als wij Oorlog kiezen, wij de Revolutie wellicht op den koop toe krijgen.
Van de geconsulteerde wichelaars heeft Maurice Maeterlinck, dunkt mij, den groeienden chaos bekeken van den meest realistischen gezichtshoek. De philosophische tolk van bij, mier, termiet en waterspin, de veelzijdige en geniale dichter die zijn persoonlijke zaken zoo uitstekend beredderde dat hij onlangs een vorstelijke villa (‘Orlemonde’) kon inwijden op de Côte d'Azur en desondanks twee ton kon verliezen door de schurkerij van een notaris, deze kunstenaar in wien altijd een politicus en een koopman gesluimerd heeft, vat de Groote Ontreddering samen in een paar lapidaire zinnen waaruit een programma van actie zou kunnen voortspruiten.
Maeterlinck schrijft:
‘Het is niet de burgerlijke maatschappij, doch de communistische of collectivistische maatschappij die bezig is failliet te gaan. Het is niet de burgerlijke maatschappij doch Duitschland, dat aansprakelijk is voor den laatsten oorlog en voor de crises welke erop gevolgd zijn. Het is noodzakelijk om de conceptie te versterken welke de burgerlijke maatschappij zich vormt van de individueele vrijheid, waaraan étatisme (staterij) en socialisme knagen als pest-ratten.
Ik ben geen profeet, doch de menschheid is dermate stompzinnig, dat zij waarschijnlijk de revolutie zal kiezen, ook al zal zij bloedige tranen schreien gedurende tien of vijftien jaren van namelooze gruwelen en ellenden, na een tuimeling van menschelijk potentieel waarvoor een eeuw noodig zal zijn om het terug te brengen tot het huidige peil.’
Wij zijn gewaarschuwd. De Bonaparte die het licht zal scheiden van de duisternissen is misschien reeds geboren en leert op een lagere school de eerste beginselen van geschiedenis en aardrijkskunde.
[verschenen: 11 februari 1933]