Om een wrak
Parijs, 8 Januari [1933]
Het is een onaangename geschiedenis. Maar zij moet verteld zooals de Franschen haar gelezen hebben, zooals zij hen overrompeld, verdroten en misnoegd heeft, zooals de Hollanders die fier gaan op hun kleuren haar moeten kennen. In de schematische lijnen van een scenario ontwikkelde de zaak zich als volgt.
Tegen vier uur in den nacht van Dinsdag op Woensdag, en bij zwaar weer, breekt brand uit aan boord van L'Atlantique. Het schip ligt tegenover Cherbourg, in de druk-bevaren passage van het Kanaal. Tusschen half zes en zes uur moet de bemanning vluchten voor de vlammen. Zij redt zich met moeite, daar de bodem overhelt naar bakboord. De eene helft der reddingsbooten kan niet gevierd worden. De andere helft hangt onder den verstikkenden smook. Het vuur is zoo nabij, dat van een der sloepen de achtertouwen verbranden als zij te water wordt gelaten, zoodat de inzittenden in de golven tuimelen. Schepen van allerlei nationaliteit pikken de drenkelingen op. De kapitein springt in zee, wanneer het laatste stuk van zijn schip onhoudbaar is geworden.
De radio's der te hulp gesnelde vaartuigen hebben de ramp geseind naar alle richtingen. Reeds op Woensdag-middag zijn ter plaatse de Fransche mijnen-legger Pollux, verschillende Fransche sleepers (Abeille, Iroise, Minotaure, Mastodonte, etc.) en eveneens drie sleepers eener Rotterdamsche maatschappij en twee Duitsche sleepers (Roode Zee, Lauwer Zee, Simson, etc.) die in vereeniging werken met de Hollandsche firma. Vijf Fransche vliegtuigen en verscheiden Engelsche kruisten boven den flakkerenden stoomer en fotografeerden. Toen kapitein Schoofs met de geredden, allen uitgeput, de plaats der ramp verliet, droeg hij zijn belangen en zijn rechten over aan den commandant van de Minotaure en vertrouwde de bewaking toe aan de Pollux. L'Atlantique brandde voort en was ongenaakbaar tot Donderdag-morgen.
Volgens een oud gebruik, dat stamt uit de jaren van geroeide galeien, eenzame oceanen en kreupele inlichtingsdiensten, is een schip, dat zonder bemanning wordt aangetroffen, een wrak. Volgens even oude, geschreven of ongeschreven wetten, welke dateeren uit de dagen toen strandjutterij een beroep was, maar die nog altijd schijnen te heerschen ter zee en op Rotterdamsche kantoren, behoort een wrak in geheelen, of gedeeltelijken eigendom aan hem, die in dat wrak den eersten haak slaat. Men oordeelde te Rotterdam, dat deze wet moest blijven, ook in de eeuw der draadlooze en der snelheid, ook in 't gezicht der Fransche kusten, ook wanneer kapitein en manschappen tijdelijk door een ramp van hun vaartuig verdreven zijn, ook wanneer een tiental Fransche sleepers klaar staan om den schipbreukeling te naderen en ook, wanneer de kapitein zich in eigen persoon aanmeldt om zijn vaartuig in bezit te nemen. Naar de letter van het zeerecht moge de Rotterdamsche opvatting juist zijn, en zelfs naar den geest. Maar het hoogste recht, zegt een latijnsche spreuk, is het hoogste onrecht: summum jus summa injuria. Het hoogste recht was hier zonder twijfel aan den kant der Hollandsche sleepers, die rondom een romp, welke verscheiden lijken bevatte, rondom de kapseizende doodskist, een vinnigen en erbarmelijken strijd aanbonden met de Fransche sleepers en met den geslagen kapitein die verkolende manschappen moest achterlaten. Een zoo onmenschelijk recht had op staande voet en uit respect voor onze eer moeten worden afgeschaft en vergeten.
L'Atlantique, die 350 millioen francs gekost had, was op Londen verzekerd tegen ruim 1.200.000 pond. Dat is een som welke tegenover de assuradeurs tot voorzichtigheid noopt en die het ongeraden maakte om hulpvereeniging te weigeren. De waarde van het leeggebrande karkas werd geschat op 6 millioen francs indien de machines onbruikbaar geworden waren door het vuur, op 65 millioen indien de machines niet geleden hadden, wat het geval bleek. Dat zijn andere sommen die de wederzijdsche verbittering verklaren. Doch voor de Franschen gold de geldswaarde niet als het dwingendste motief om het geteisterde schip naar een Fransche haven te voeren. L'Atlantique, evenals de Georges Philippar, was geconcipieerd en gebouwd, om in tijden van oorlog te dienen als hulpkruiser. Beide vlogen in brand op hetzelfde nachtelijk uur en onder dezelfde verdachte symptomen. De Philippar zonk met haar geheim in de diepe wateren. L'Atlantique vlotte. Een misdaad teekende haar misschien met herkenbare bewijzen. Het was van elementair gewicht, dat niemand de verschroeide dekken en de geraamten der kajuiten betrad, alvorens de Fransche Justitie ze had onderzocht. En er waren slachtoffers aan boord, met wie zich alle matrozen en de geheele natie solidair gevoelden. Wat hadden de Rotterdammers moeten aanvangen met deze verzengde gebeenten? Kon niemand zich rekenschap geven van de in alle opzichten deplorabele impressie, welke gewekt zou zijn wanneer per ongeluk de Hollandsche booten overwonnen en L'Atlantique in de wacht hadden gesleept?
De penibele en beschamende strijd ontbrandde op Donderdag, tegen het middaguur, bij storm en zware deining. In den morgen heeft de Roode Zee onder de oogen der Fransche sleepers, die zulke werktuigen niet schijnen te bezitten, per vuurpijl dwars over het wrak een lijn geschoten naar de Sinson. Verleent zulk een raket bezitrecht? De traditionalisten loochenen het. De kabel trouwens knapt. Een tros, welke een der Abeille's hecht aan een patrijspoort breekt eveneens. Bijna gelijktijdig slaan Hollanders en Franschen een haak die houdt, de eersten aan den voorsteven, de anderen aan de achterplecht. In hetzelfde kwartier beklimmen de twee belegeraars den nog heeten en dampenden kiel. Op den boeg verschijnen drie Hollandsche matrozen. Aan het roer heeft een der officieren van de Minotaure een bengelende loodsladder gegrepen, klautert naar boven, gevolgd door een marinier, en hijscht de Fransche vlag aan een gespaard gebleven stok. Het is Pichard, werfofficier, duiker en vliegenier. Hij verklaart op zeemanswoord, dat hij de Hollanders 10 minuten (tien minuten!) vóór was. De rook en de hitte verjagen hem van de boot. Aan beide uiteinden echter van den romp heeft men een windstilte benuttigd, om stevige klampen te bevestigen. Hollanders en Franschen zetten vollen stoom. De een trekt vooruit, de ander achteruit. De Minotaure beklaagt zich bij de Pollux. De Pollux sommeert de Hollanders draadloos om schoot te geven. Zij houden zich doof. Als zij bemerken, dat zij veld ruimen voor de overmacht der Abeille's wendt een der Hollanders den steven, ramt de Fransche kabels, knipt er twee en keert terug naar den boegtros. L'Atlantique en de zwerm der sleepers drijven samen af naar de Engelsche kust.
Onderwijl komt kapitein Schoofs, draadloos verwittigd, dat men vecht om zijn schip, op de Ramier aanvaren uit Cherbourg, vergezeld van een aantal overlevenden zijner manschappen. Zij springen over op een Abeille. Schoofs neemt het commando der bergingsoperatie. Hij noodigt de Hollanders uit, om zich naast de Franschen te scharen. Zij weigeren. Hij geeft order aan de Pollux, om de Hollandsche kabels door te hakken. De manoeuvre mislukt. Hij vindt, dat het betreurenswaardige incident lang genoeg geduurd heeft, praait zijn betwiste boot en vraagt een vrijwilliger. Luitenant Even, die dient op L'Atlantique, treedt naar voren. Een slingerend sloeptouw wordt gegrepen met een gaffel. Doch tweemaal, driemaal smijten de golven de kleine Abeille tegen den ijzeren kolos. Per scheepsroeper vraagt Schoofs een lijn aan de drie Hollandsche matrozen. De lijn wordt neergegooid. Even knoopt zich vast, doet een sprong en kwakt tegen den afgeschilferden romp. Maar hetzij men boven niet snel genoeg inkortte, of hetzij een zwaardere golf dan de voorgaande de Abeille hooger opkruide dan te voren, de Fransche sleeper werd opnieuw tegen de L'Atlantique gebeukt en verpletterde een voet van luitenant Even. Het been moest tot aan de knie worden geamputeerd.
Deze bloedige en dramatische tegenslag kalmeerde de zenuwen, over welke men in een onafgebroken kamp van achtenveertig uren, alle contrôle verloren had. De Minotaure veroverde de leiding van het konvooi door de zelfofferlng van den luitenant en L'Atlantique bleef Fransch.
Zoo werd de geschiedenis voorgesteld aan het Fransche publiek. Zoo berichten haar de scheepsrapporten. En totnutoe las ik nergens een rectificatie. Te zeggen, dat de opinie verbolgen tegen ons is zou niet nauwkeurig zijn. Zij beantwoordt een houding, welke Pichard niet te kwalificeeren noemde en waarover Schoofs openlijk zijn ontevredenheid betuigt, met een hooghartige minachting. Wij wonnen niets. Wij verbeurden oneindig meer dan het geheele wrak waard is, doch waarom men zich te Rotterdam blijkbaar niet bekommert: onze onbesproken faam van rechtgeaardheid.
[verschenen: 30 januari 1933]