De inzet
Parijs, 15 December 1932
Wat willen de Amerikanen, goed beschouwd? Zij wenschen op Europa een wissel te trekken die aanzienlijk hooger is (oorlogsschulden en particuliere schulden samengerekend) dan de waarde in dollars van den totalen goud-voorraad der gansche planeet. Op zich zelf genomen heeft deze vordering reeds iets waanzinnigs en geeft een treffend beeld van de monsterachtigheid der proporties tot welke de inflatie is uitgedijd.
Doch halverwege het dolle, het ongerijmde en het onmogelijke hielden de Yankees niet stil. Zij gingen tot het uiterste einde hunner inbeelding. Zij wenschen dat de verschuldigde som, grooter dan al het gedolven gele metaal, en natuurlijk voorgeschoten in papier, zal worden terugbetaald in specie, of in vormen welke met specie gelijkstaan. Niet in koopgoederen. Niet in arbeid. Niet in voortbrengselen der Europeesche nijverheid. Zij sloten hermetisch hun grenzen voor het werk van Europeesche handen. Zelfs Roosevelt beloofde dat de Amerikaansche belangen beveiligd zouden blijven achter de prikkeldraadversperringen zijner douane. Geen ruil derhalve, welke den Yankees één cent zou kosten. Geen verkeer bijgevolg dat de reeds passieve Europeesche balans één moment actief zou kunnen maken tegenover de Amerikaansche. Dus geen enkel der betalingsmiddelen, welke den schuldenaar op den duur solvent laten. Wat de Yankees verlangen zijn niet onze producten, doch de substantie waarmee wij produceeren. Wat zij opvorderen is niet onze arbeid, maar ons vermogen om te arbeiden. Wat zij eischen is ons kapitaal, ons bedrijfskapitaal, onze reëele, tastbare waarde, de bronnen onzer energie, de basis onzer onafhankelijkheid, de hoofdstut onzer vrijheid, van onzen weerstand. Zij vergen de beweegkracht welke Europa sinds eeuwen heeft vergaard. Zij begeeren den nervus rerum, onze motorische zenuwen. Zij willen onze levensaders. De reden, de kans en de mogelijkheid om te bestaan, om te welslagen, om te bloeien, om te concurreeren, om ons te handhaven op ons halfrond. Op den dag dat de laatste stuiver der Amerikaansche hypotheek zal zijn afgelost volgens Amerikaansche reglementen zal er in Europa geen gram goud of zilver meer voorhanden zijn. Binnen de zestig jaren kan ons werelddeel zijn teruggekeerd tot het tijdperk van steen en been, silex en hoorn.
Dit is geen visioen, geen gezichtsbedrog, geen fantasie, geen verzinsel op losse schroeven. Het is de zuivere, onafwendbare consequentie der methoden van een gouvernement dat tennaastenbij vijftien milliard gouddollar aan de Europeesche circulatie tracht te onttrekken zonder eenige contra-prestatie, zonder een spoor van tegenwicht, zonder een schijntje van reciprociteit. Zoo maar; direct uit onze beurs. Geschept uit onze reserves. Geput uit onze koffers. Vijftien milliard dollars, welke zij voor een uiterst gering deel zelf leverden in arbeid, voor 't allergrootste deel echter in papier, en die zij willen terugzien in baar of in een equivalent van baar. Toen de Franschen nog de illusie hadden eenige perceelen hunner verwoeste departementen vergoed te zien, waren zij tenminste redelijk genoeg om aan Duitschland een handelsverdrag toe te stemmen uit welks saldo de reparaties betaald konden worden. Niets van dezen aard valt te verwachten van de Vereenigde Staten. Zij waren de eersten die de prohibitieve barrières oprichtten, welke, voortgeplant van land tot land, ten slotte elken handel gesmoord hebben. Zij zullen de laatsten zijn om zulke grandiose muren af te breken. Waarom zouden zij slechten wat zij tichel na tichel hebben opgebouwd, voor hun eer, voor hun vermaak, voor hun trots, voor hun dertien millioen werkloozen? Waarom een fout herstellen, zoolang het continent, waarmee zij de aarde moeten deelen, niet tot den grond geruïneerd is? Zoolang Europa niet op de wereld-markt, en tot in Europa, is uitgeschakeld?
Maar gelooven zij zelf aan deze halsgevaarlijke doldrieste absurditeit van een kolossaal transfert, dat een langzame, geleidelijke transfusie is, een bloedaftapping tot den laatsten druppel? Ja, want zij hebben haar gemachineerd in den aanvang, geperfectioneerd in het vervolg, verordonneerd in het eindpunt. Vanaf 1914 tot 1932 hebben zij Europa doelbewust en welberaamd geketend aan hun schulden. De politici weten het, de staatslieden, en sommige journalisten. Zij hebben geconstateerd zonder te protesteeren. Zij hebben willoos geduld. Niemand vond den moed tot verzet. De ontstellende bekentenis van Henry Bérenger, contractant voor Frankrijk in het Accoord Mellon-Bérenger, dateert reeds van twee maanden, en niemand reageerde, noch Franschman, noch Brit. ‘Het feit - schreef Bérenger in de Revue de Paris - dat tusschen de coulissen alle onderhandelingen van Lausanne beheerscht heeft, is, dat de Vereenigde Staten niet willen dat Europa den spons haalde over de Reparaties. De Engelschen wisten het vanaf eind Mei; de Fransche gezant te Washington werd ervan verwittigd door Stimson in 't begin van Juni; Berlijn en Rome waren er niet onkundig van - en dit was 't, dat alle globale en definitieve annuleering der Herstellingen onmogelijk maakte.’ Zoo wordt Europa geringeloord en gemuilkorfd aan den band geleid! En de Franschen verduren niet alleen goedsmoeds deze inmenging in hunne zaken. Zij hebben veroorloofd dat de verantwoordelijkheid voor de drie milliard mark, welke Duitschland op bevel van Amerika schuldig bleef, geschoven werd op rekening der gerenommeerde Fransche schraapzucht en hebberigheid. Zij hebben geduld dat de drie milliard mark een propagandathema werden tegen de Fransche onverzoenlijkheid... tot in de Amerikaansche kranten.
En waarom zouden de Vereenigde Staten niet gelooven in de absurditeit hunner extravagante woeker-vordering wanneer zij zien dat Engeland betaalt? Dat Engeland buigt voor den big stick? Waarom zou Washington niet vertrouwen op het welslagen der gebrouwde plannen, op het concrete zijner pretenties, wanneer gezantschapssecretarissen uur na uur kabelen, telefoneeren, met draad en zonder draad, hoe Eduard Herriot zich uitslooft, zich heesch schreeuwt, dreigt, konkelt, vleit, smeekt en traant, dagen lang, nachten lang, om het Fransche parlement, om de Fransche natie en het oproerige Parijs - een hoera voor Parijs! - te overreden van Amerika's goed recht, van Amerika's suprematie, van Amerika's edelaardigheid, van Frankrijk's schande en vernedering dat zijn signatuur verloochende? Wat mochten Hoover en Roosevelt, oud lood om oud ijzer wat de schulden betreft, niet droomen toen men hun seinde, één etmaal voor de Kamerzitting waarin beslist zou worden over zestig jaren toekomst, over de hegemonie der Nieuwe Wereld, dat bijna de gansche volksvertegenwoordiging was ingepalmd, omgepraat, verleid, verlokt, gelijmd, besmoesd, bewerkt, met àlle argumenten, en klaar stond om haar visa te schenken aan de onderwerping? Waarom zou het gouvernement der Vereenigde Staten een manoeuvre zot en onverwezenlijkbaar achten, terwijl Herriot ten behoeve dier manoeuvre zijn ministerie op 't spel zet, terwijl nog 187 afgevaardigden de woede van Parijs trotseeren met een já?
Het onbegrijpelijke kon dus werkelijkheid worden, het ondenkbare een voldongen feit. Aan beide kanten van den Oceaan hadden de bewindvoerders elk gevoel voor realiteit verloren. De eenen eischten de principieele erkenning van een monstrueuze rekening, van catastrophale betalingscondities, en de storting van een eersten termijn als bewijs van goed gedrag. De anderen - ‘een onnoozele 480 millioen, jammerde Herriot, laten jullie mij en Frankrijk in den steek voor een miserabele 480 millioen?’ - de anderen verklaarden zich bereid om het juk en de lijfeigenschap te aanvaarden. Langs evolutionnairen weg viel niets meer te hopen. Voor de tiende, voor de honderdste maal na 1918 verzaakten de defaitistische, gedweeë, de weifelende en geslagen chefs hun plicht. Alleen de toorn van Parijs, alleen de kwaadheid van het volk, welke aanvloog naar het Palais Bourbon, alleen geweld kon den zinneloozen toestand redresseeren.
De Fransche natie bond den strijd aan tegen haar gouvernement en tegen Washington, wij traden in een periode van Revolutie.
[verschenen: 4 januari 1933]