Aan het Oostfront
Parijs, 30 November 1932
‘De waarde van het verdrag zal afhangen van zijn toepassing’ zei Herriot gisteren, toen hij met Dogalevsky zijn hand zette onder het Fransch-Russische non-agressie-pact. Deze tamelijk sceptische, sibyllijnsche en lapidaire opmerking geldt voor elk der zeven artikelen van de overeenkomst, maar in hoofdzaak voor no. 2, welk stipuleert, dat Frankrijk of Rusland onzijdig zal blijven, wanneer een der beide contracteerende mogendheden, wordt aangevallen, ter zee, te land of in de lucht, door een derde. Rusland dekt zich met dien tekst tegenover Japan, terwijl Frankrijk zich met dezelfde clausule meent te assureeren tegenover Duitschland. Volgens de onuitgesproken bedoelingen van den Quai d'Orsay plaatst het pact met de Sovjets een soortgelijken spoorwissel op de huidige internationale verbindingswegen als het accoord van 1902 met Italië een baanvak neutraliseerde van den toenmaligen Driebond. Het geeft Moskou de gelegenheid, zoo niet de verplichting, om zich ondanks het Duitsch-Russische verdrag van Rapallo, in geval van moeilijkheden te rangeeren op een zijlijn. Hierin ligt denkelijk de reden waarom het tractaat, dat een jaar geleden bij zijn voorbarige bekendmaking, begroet werd met kabaal, bij zijn onderteekening ontvangen wordt, zonder enthousiasme weliswaar, doch ook zonder serieuzen tegenstand en niet zonder hoop.
Het is geenszins onmogelijk, dat men Philippe Berthelot, den eigenlijken aanstichter dezer politiek, later lauweren vlecht om een meesterzet, die op het oogenblik nog een dubieuze manoeuvre lijkt. In de diplomatie, welke uiteraard experimenteert met levende materie, bestaan geen mechanische zekerheden. Twee is altijd gelijk aan twee in de wiskunde en a kan gelijk zijn aan b in de algebra. Maar twee knollen zullen nimmer tellen voor twee citroenen. Men kan de afwijking berekenen van een lichtstraal, het gewicht van een atoom en de snelheid van een electroon. Maar nimmer zal men met voldoende stelligheid kennen wat er vandaag omgaat in het hoofd van Litvinoff en nog minder welke gedachten hij over twaalf maanden zal karnen onder zijn schedel. Geen psycholoog ter wereld kan becijferen, wat Generaal Von Schleicher achter de mouw heeft, wiens naam meer klaarblijkelijk komt van schleichen, sluipen, gluipen, dan Deutsch stamt van täuschen, bedriegen, misleiden, gelijk Nietzsche beweerde. De bolsjewisten zijn niet onbetrouwbaarder, noch gewetenloozer, noch sluwer, noch opportunistischer dan Cromwell, Talleyrand, Bismark, Lloyd George of Philippe Berthelot. Welke Fransche staatsman, aan wien men één problematische kans biedt op de honderd om tusschen Duitschland en Rusland een wig te drijven, zal haar verzuimen? Een behendig politicus zou dat unieke en vage kansje provoceeren, een nar slechts zou het laten schieten.
Men kan stille politie, zei Painlevé in de Kamer, niet recruteeren uit een milieu van aartsbisschoppen. Eveneens wordt de hoogere staatkunde niet gevoerd volgens beginselen, waarmee de pelgrim stijgt tot den negenden kring van het paradijs. Wie huichelde het meest, de Franschman of de Rus? De Franschman zag door de vingers het verraad van Brest-Litowsk, de schennis van zoovele verdragen (en hij staat op dit stuk!), de repudiatie der tsaristische schulden, de gezworen bloedwraak, welke ieder communist voedt tegen Parijs. De Rus vergeet, dat hij nauwelijks twee jaren her Poincaré, Briand, den Franschen Generalen staf betichtte van de snoodste opzetten en hen tijdens een opzienbarend proces in effigie voor zijn rechters daagde. Hij vergeet, hoe hij jaar in jaar uit, week aan week en tot voor korten tijd een Fransche expeditie heeft aangekondigd tegen het Kremlin en hoe hij zijn onderdanen heeft aangehitst met het damocleszwaard der imperialistisch-militaristische Fransche bourgeoisie. Is het niet miraculeus, dat zulke uitersten elkaar raken? Vandaag vloeit de zalvende Litvinoff over van melk, honing en kaviaar in de Petit Parisien, het meest officieuse, drukst gelezen dagblad, oplage twee millioen exemplaren! Om dezen diplomatischen cocktail naar behooren te savoureeren, zou men nauwkeurig moeten weten, welke plannen de Vereenigde Staten in hun diepste binnenste koesteren, ten opzichte van Nippon, hoe de moscovietische sanhedrin oordeelt over de pacificatie van Mantsjoerije en over zijn hoe langer hoe meer opdringende buren, de Japs. Hebben niet de zonderlingste, de hardnekkigste geruchten geloopen (in Genève en in Parijs) dat Frankrijk zijn Amerikaansche schulden zou kwijten met een veranderde houding in het Verre Oosten? De Yankees zijn niet van gisteren, gelijk men dikwijls waant. En wie insinueerden dat de Fransche sympathieën voor het rijk der Rijzende Zon gekocht waren met een buidel zilveren sens, toonde weinig verbeeldingskracht.
Men fluistert, dat die vriendschap honderd milliard waard is, plus de rente over zestig jaren!
Maar het eenige waaraan we houvast hebben in de spelonken dezer openbare, oogverblindende diplomatie (de geheime werd afgeschaft...) is het evidente feit, dat een barst, of het begin van een barstje tusschen Berlijn en Moskou, van onschatbare beteekenis zou kunnen zijn voor Frankrijk's continentale positie. Op de Europeesche slagvelden zijn de Russische legers, alleen reeds door hun aanwezigheid, een factor, waarvan men het gewicht tot elken prijs zal reduceeren. Het is van kapitaal belang, dat Polen speling krijgt op één front, al zou deze vrijmaking per ongeluk Bessarabië moeten kosten aan de Roemenen. Voor die loswinding werd gezorgd: Moskou teekende een non-agressie-pact met Warschau. En om te bewijzen, in welke mate de combinatie hem ter harte gaat, komt Colonel Beek, de Poolsche minister van Buitenlandsche Zaken, persoonlijk naar Parijs, om bij te wonen hoe de vertegenwoordigers van Frankrijk en Rusland hun plechtige beloften wisselen. Doch als zoodoende de bewegingszenuwen van Polen ontlast worden van overwerk, het zou niet minder nuttig zijn, wanneer men door een tekst, of door de interpretatie van een tekst, de voorraden oorlogsmateriaal welke de Duitschers in Rusland hebben opgestapeld, op het gewenschte moment kon aanhouden. Wanneer een tekst aan dergelijke verwachtingen niet mocht beantwoorden, dan kon men zonder erg de gesteldheid scheppen (of toelaten) waarin het den Russen raadzaam lijkt om de vergaderde wapenen te reserveeren voor eigen gebruik: Als Japan niet bestond zou men het waarlijk moeten uitvinden.
Op slag wordt de gansche toestand helderder en gezonder. De geharnaste bambino's en balilla's van Mussolini, bondgenoot en vazal van Wall-Street, zullen de Alpen niet forceeren. Zij hangen op de Joego-Slaven. Tsjeken en Roemenen breidelen Oostenrijkers, Hongaren en Bulgaren. England waits and sees. Wie durft zijn dure, dierbare vloten riskeeren in de Japansche Zee met alle kansen om verslagen te worden door een straatarmen tegenstander, die, wanneer hij bij toeval het onderspit zou delven, niet één van de gebroken ruiten der dure en dierbare schepen (en er zullen ruiten breken!) kan vergoeden? Noch de V.S.! Noch Brittannië! Noch beiden tezamen. Dollar en sterling trouwens worstelen op leven en dood. Aan welke zijde van den horizon valt dan iets te duchten? Nergens. Laten de Duitsche schooljongens onder leiding hunner onderwijzers met houten sabels en kartonnen kanonnen paradeeren, rinkelen en schimpen langs de Fransche grens, zooals de laatste maanden herhaalde malen gebeurde in het Moezel-gebied, laten zij het blauw-wit-rood der grenspalen zwart-wit-rood verven! Ieder diertje zijn pleziertje. Maar toegang verboden. Alle wegen zijn afgesneden. Er is geen andere redelijke uitkomst dan de vrede, willens nillens. Vrede voor minstens twintig jaren...
Op gezegeld papier sluit deze redeneering als een bus. De logica van Descartes paart zich aan de intuïtie van Bergson. Zelfs de prijs waarmee het document betaald wordt (handelsvrijheid d.w.z. dumpingsvrijheid voor Rusland) kan varieeren volgens de omstandigheden, want Frankrijk bedong expresselijk een ruimte voor zijn douanetarieven. De resultaten zullen den prijs bepalen, de prijs waarschijnlijk de resultaten.
Of, zooals Herriot orakelde (en hoeveel zinnen heeft een simpele zin!): ‘Le traité vaudra ce que vaudra son application.’
[verschenen: 9 januari 1933]