De Maagd van Orléans
Parijs, 21 November [1932]
Voor wie gelooft aan wonderen en aan de mogelijkheid van bovennatuurlijke tusschenkomst, is de geschiedenis van Jeanne d'Arc een deels bekoorlijk en episch, deels schrikbarend en hartvermurwend verhaal, dat men neemt gelijk men het geschreven vindt. Zij, wien het geloof ontbreekt aan een macht boven de sterren, zoeken een uitleg. Sedert eeuwen turen zij op het onverklaarbaarste raadsel dat de historie op te lossen geeft. De wolvin van Romulus en Remus, de plagen van Egypte, het bestaan van Atlantis zijn simpel, vergeleken bij het probleem van ‘la bonne Lorraine’. Men kan de wolvin, de plagen en Atlantis verwijzen naar het rijk der fabels. Maar het fabelachtige in het leven van Jeanne is juist dat niets den onderzoeker wettigt om het legendairste harer legende als onaannemelijk te beschouwen. Het moeilijke van haar geval ligt hierin dat haar mirakel onloochenbaar reëel is: een jong meisje van onbekende afkomst, zonder ontwikkeling, hoort hemelsche stemmen, laat zich aan 't hoofd van een Fransch leger plaatsen, voert een foudroyanten veldtocht, doet de krijgskansen keeren van een oorlog die honderd jaar duurde, kroont den koning, valt in een hinderlaag en wordt verbrand als ketterin. Elk tooneel dezer ontroerende feërie is authentiek en onweerlegbaar. Elke episode ook van dit tooversprookje is onbegrijpelijk voor de rede. Geen enkele der rationeele ophelderingen, welke men beproefd heeft te geven; vanaf Voltaire tot Anatole France, kon den toets eener rationeele critiek doorstaan. Het lukte niemand om Jeanne, die sinds 1920 het aureool draagt der heiligen, los te rukken uit haar bovenaardsche sfeer.
Men zal nochtans niet versagen alvorens deze hiëroglief ontcijferd is. Toen de oorlog uitbrak voltooide Dr. Paul Jacoby, auteur eener studie over de selectie bij den mensch, een boek over Jeanne d'Arc, waaraan hij twintig jaar van navorschingen gewijd had. De schrijver stierf. Zijn manuscript ging verloren in den vuurregen van kanonnen en brand-pastilles. Maar zooals de akkers herploegd, de woningen herbouwd zijn door de overblijvenden, zoo herleefde het werk van Paul Jacoby in zijn zoon. Deze kon niet alles redden van een levensarbeid welken de vlammen verwoestten. Hij kon zich echter de grondidee herinneren welke zijn vader leidde. Hij bezat de documenten niet meer, doch kon de essentieele thesis reconstrueeren en de redeneering welke hij geërfd had als een nalatenschap, als een echo zijner jeugd. Onvolmaakt weliswaar en onvolledig. Een overzicht, een samenvatting, meer niet. Doch compleet en nadrukkelijk genoeg om de hoofdgedachte in te planten, om het probleem te hernieuwen, om verdere onderzoekers te noodzaken het aangeduide spoor te volgen. Al bewijst hij niets in wetenschappelijken zin, de twee buitengewone artikelen welke hij gepubliceerd heeft in de Mercure de France van 15 October en 1 November plaatsen Jeanne d'Arc onder een gezichtshoek waarmee voortaan ieder die zich voor haar verschijning interesseert rekening zal moeten houden.
Paul Jacoby hervatte den loop van Jeanne's roeping en wording van meet af. Achter elke gebeurtenis van haar leven die een element van onklaarheid behelst zet hij een vraagteeken. Hij formuleert het ‘waarom’ zonder zich te laten biologeeren door een feit, door een complex van feiten, zonder den invloed te ondergaan van de latere interpretatie der feiten. Hij loochent de realiteit der stemmen niet, hoewel hij ze schijnt toe te schrijven aan autosuggestie. Hij loochent niets. Hij vraagt slechts waarom. Waarom gaf Jeanne een ontwijkend antwoord aan haar rechters toen zij haar leeftijd vroegen? Waarom kregen haar ouders tijdens haar jeugd herhaaldelijk bezoek van twee edellieden? Waarom aarzelde Jeanne gedurende vier jaren om aan hare stemmen te gehoorzamen? Waarom nam zij op een gegeven oogenblik een plotseling besluit dat met koortsachtige haast werd uitgevoerd? Waarom verleende haar vader, die gezegd had haar liever te willen verdrinken dan haar te zien vertrekken, haar eensklaps vergunning tot haar gewaagden tocht? Waarom wist het hof te Chinon dat de bevrijdster op komst was, nog vóór Baudricourt verlof gaf tot haar reis? Waarom nam zij geen afscheid van haar ouders? Waarom heeft zij geen enkele maal vader of moeder herdacht van den dag af dat haar tocht aanving tot aan haar dood? Waarom werd zij te Chinon ontvangen met een onderscheiding welke slechts edelen werd toegekend? Waarom zwichtte Karel VII onmiddellijk zoodra zij hem een paar woorden had toegefluisterd? Waarom bogen de hoogmoedigste legeraanvoerders voor haar? Waarom veranderde de enquêtecommissie van Poitiers en de aartsbisschop van Embrun plotseling hunne houding tegenover het vermeende herderinnetje? Waarom werd hun proces-verbaal vernietigd? Waarom kon zij zich als gelijke gedragen tegenover den koning en diens naaste verwanten? Waarom autoriseerde men haar het wapenschild van het koninklijke Fransche Huis, wat de Engelschen in zoo hooge mate geërgerd
heeft? Waarom voorzag men dit blazoen van een ‘brisure’, variant welke in de heraldieke taal een onecht kind aanwijst? Waarom droeg zij daarentegen de kleuren van Orléans, en kleeren afgezoomd met Orléanistische distels? Waarom kwam zij pas in beweging toen Orléans bedreigd werd? En waarom toonde zij voortdurend een gloeiende passie voor het huis van Orléans?
Uit dit ensemble van vragen en nog uit een aantal andere (die aan alle historici ontsnapt zijn) trekt Jacoby met de voorzichtigste logica zijn consequenties. Jeanne, levend in een afgelegen gehucht van Lotharingen, werd vanaf haar prilste jeugd bewaakt. Toen men het uur geslagen achtte, verwittigde men haar van hare zending, van hare bestemming. Men openbaarde haar een zeer gewichtig geheim betreffende het Fransche koningshuis, dat haar alle aarzelingen deed overwinnen. Dit geheim, dat zij voor haar Rouaansche rechters weigerde te onthullen, ontsluit haar alle deuren, verbrijzelt elken tegenstand. In kritieke situaties fluistert zij het toe aan de machtige personages, die over haar lot, die over het lot van Frankrijk beslissen. Ieder wijkt ervoor als voor een wachtwoord. Het beheerscht alles. Het verklaart ook bijna alles.
Welk was dit geheim? Of nauwkeuriger gezegd, want de definitieve bewijzen ontbreken: welk kan volgens de meeste waarschijnlijkheid het geheim zijn dat Jeanne's raadselvol épos domineert? Van den datum, het jaar, het oord van Jeanne's geboorte is niets met zekerheid bekend. Een tijdgenoot verhaalt dat in den nacht, toen zij ter wereld kwam, alle hanen van het dorp te Domrémy kraaiden en vleugel-klapperden. Doch dezelfde tijdgenoot bericht, dat niemand der inwoners van Domrémy, dat slechts dertig vuren telde, bij de familie d'Arc een kind verwachtte. Wat kon het dorpje in opschudding brengen en al het gevogelte wekken? Een compagnie ruiters, die in het holle van den nacht het kind aan de d'Arc's overhandigden.
Vanwaar kwam dit meisje en waarom werd het verborgen in een verwijderd gehucht? Domrémy behoorde aan het geslacht van Orléans en de twee edellieden, die de jeugd van Jeanne bewaakt hebben, stonden eveneens in nauwe relaties met dit aanzienlijke huis, welks hoofd, Louis d'Orléans, in 1407 vermoord was door de Bourgondiërs. Deze Louis, even galant als dapper, had talrijke maîtresses, en een talrijk onecht kroost. Dat aan dezen hun natuurlijke beschermer ontviel was een geldige reden om hen in veiligheid te brengen voor de Bourgondische woede, doch geen doorslaand argument om het kind te scheiden van de moeder. Welke der maîtressen van Louis d'Orleans levert voldoende motieven om te veronderstellen dat een spruit hunner vereeniging kostbaar genoeg was om bedreigd, en verheven genoeg om met zorg aan bedreigingen onttrokken te worden?
Niemand minder dan Isabeau van Beieren, de losbandige echtgenoote van Karel VI. Haar gemaal leed aan chronische vlagen van verstandsverbijstering, deserteerde lange maanden, zelfs lange jaren de echtelijke sponde, en schonk haar in de vier jaren die volgden op de geboorte van Karel VII (1403) geen kind. Op 10 November 1407 beviel zij van een jongen die denzelfden dag sterft, en juist in deze periode onderhoudt Isabeau een liaison met Louis d'Orléans waarover elkeen schandaal sprak. Als een echtbreukig kind echter geboren kon worden in een Fransch koningspaleis, het was ondenkbaar dat het er opgroeide. Men verwisselde den zuigeling dus voor een ander doodgeboren kind. De sexe was onverschillig. Men had een jongetje gereed gemaakt en Isabeau beviel van een meisje. Dit meisje was het kind dat in den Driekoningennacht van 1408 onder hanengekraai arriveerde te Domrémy, bij de d'Arc's. Een karakteristieke bijzonderheid, welke eveneens aan de aandacht der historici ontschoot: Père Anselme, de officieele genealoog van het Fransche vorstenhuis, die alle telgen van Franschen koningsbloede gecatalogiseerd heeft met den datum hunner geboorte, van hun dood en met de plaats hunner begrafenis, verzwijgt in zijn volumineus register den echtbreukigen zoon van Karel VI, die den naam kreeg van Philippe.
Jeanne zou bijgevolg de stiefzuster geweest zijn van Karel VII, le Victorieux, dien zij deed kronen te Reims. Op alle vragen, welke haar mysterieus leven oproept, geeft deze hypothese een bevredigend antwoord. Daarom dus noemde zij zich nimmer Jeanne d'Arc, doch in de plechtigste momenten steeds Jeanne la Pucelle of La Pucelle d'Orléans. Dààrom voerde zij het Fransche koningswapen met de brisure en droeg zij de kleuren van Orléans. Daarom werden alle documenten (het proces-verbaal van Poitiers o.a.) die gewaagden van haar geheim, verduisterd. Het verraad en de ondank die zij leed, het offer dat zij bracht op den brandstapel krijgen in deze belichting een grootheid welke nog pathetischer en dramatischer wordt bij de veronderstelling dat Jeanne geboren werd als prinses, dan toen men gelooven kon dat Jeanne begenadigde herderin was.
Voorloopig echter behoort deze thesis, hoe redelijk, scherpzinnig en onbetwistbaar ook, tot het genre roman. Doch het zal niemand spijten, vermoed ik, wanneer zij eenmaal historie wordt. Want Jeanne's koningskroon blijft een martelaarskroon.
[verschenen: 21 december 1932]