Tusschen de schermen
Parijs, 14 November [1932]
Het tooneel-seizoen, reeds twee maanden oud, begon met een afgrijselijke werkloosheid onder de tooneelspelers. Er waren meer acteurs dan rollen en het overschot stond op straat. De kunstenaarsstand heeft altijd een aanzienlijk contingent geleverd van honger-virtuozen en koukrimpers. Hun joyeuse armoede is een schilderachtig thema voor romans en opera's. Maar in de klasse der geschminkten was de ellende zoo nijpend geworden, dat de president van de Union des Artistes tot de Minister van schoone Kunsten een verzoekschrift richtte om het aantal nieuwe leerlingen van Conservatorium en Tooneelschool s.v.p. te beperken tot 50% van het gewone jaarlijksche effectief. Dit was geen remedie, want om gezonde proporties te verkrijgen zou men tien jaar lang alle conservatoria en tooneelscholen moeten sluiten. Het adres wilde ouders en leerlingen alleen waarschuwen voor de wreedste decepties. Gelijk de meeste redelijke requesten kreeg ook dit een nul. En Pirandello die een stuk maakte over zes personages op zoek naar een auteur, wat nooit gebeurd is, zou een drama kunnen schrijven over een massa acteurs op zoek naar een rol, wat alledaagsch werd.
Een paar directeuren van den tweeden rang, die geen anderen uitweg zagen sprongen uit het raam hunner bovenste verdieping toen zij hun theater na de vacantie moesten heropenen. Zulke incidenten, en zeer slechte voorteekenen, trokken niet langer de aandacht dan den duur van een ochtend-blad. Parijs is zoo groot! Elke week noteert men een andere afdeeling van wanhopigen die hun aardsche plunje afschudden en de statistieken beweren, dat deze uitgelaten stad sinds den herfst een wereld-record slaat op het gebied van volontaires de la mort. Wanneer men alle tragedies moest tellen die onafgebroken doorgaan in een décor van guirlandes en dansmuziek, had men nachtwerk. Alleen de romanciers behandelen drama's nog en détail, het publiek consumeert ze en gros.
De acteurs trouwens zijn de eersten die onze belangstelling afleiden van hun misère. Sacha Guitry scheidt van zijn vrouw Yvonne Printemps met wie hij zoovele amoureuse duetten gezongen, gesproken, gefluisterd, gezucht en geknipoogd heeft. Er loopen geruchten, dat een Bruine Venus, die zich kleedde met een bananen-gordel, in de voetsporen trad van Mata-Hari en reeds gearresteerd zou zijn, wanneer men niet teruggedeinsd was voor den omvang van het schandaal. Op het terras van een café slaat Pierre Brasseur een onkwaaddenkenden bezoeker de tanden uit den mond en een oog uit de kas wijl zijn gezicht hem niet bevalt. Dit was geen debuut van den veelbelovenden jeune premier; dezen keer echter moest hij om de gevangenis te ontwijken naar Berlijn vluchten waar hij films draait.
Door een even noodlottig ongeval verloren wij onze charmantste actrice, Alice Cocea. Op een Zondagmorgen van Augustus luierde zij aan boord van haar jacht, in een zwart-zijden pyama en een schommelstoel, onder den wolkenloozen hemel der Middellandsche Zee. Van den wal komt haar minnaar aangeroeid in een jol. Hij heet Victor Point. Hij is een officier wien een legerorder een schitterende toekomst voorspelde; hij is bovendien de pleegzoon van Philippe Berthelot, directeur van den Quai d'Orsay. Als de jol het jacht nadert wisselen de geliefden enkele korte woorden. De jonge man haalt een revolver te voorschijn, schiet zich een kogel in 't hoofd, valt voorover in 't water en wordt levenloos opgevischt. Het hart der wispelturige Alice Cocea brak. Zij raapte de scherven samen. Daar zij uitblonk in verliefde rollen en door een onweerstaanbaar sex-appeal, hoopte zij dat het geheugen der toeschouwers niet langer zou zijn dan 't hare.
Om den graad van indulgentie en openbare ongevoeligheid te polsen, koos zij Straatsburg. Zij werd uitgefloten door een vollen schouwburg en zou dezelfde proef niet mogen herhalen in Parijs. ‘Ga in een klooster, Ophelia’, meenen haar vrienden die Shakespeare kennen. Want het publiek ziet gaarne met vuur spelen doch houdt niet van brandstichters. Een liefdes-scène op de planken, waar Alice koert en kirt, zou altijd herinneren aan het andere affreuse tooneel waar Alice met een bits ‘neen’ een doodvonnis teekende. En zoo ontvalt het theater en de bioscoop een der bekoorlijkste talenten.
Volgens een beroemde theorie zou de agitatie van dit milieu de ontluiking eener boeiende kunst moeten bevorderen. Er blijkt totnutoe weinig van. Vergeleken bij het vorig seizoen is Parijs nog een beetje meer debiteur geworden van de internationale markt. Onder de premières wegen de buitenlandsche voortbrengselen (Duitsche, Hongaarsche, Russische, Amerikaansche, Tsjechoslovakische) op tegen de binnenlandsche, en niet alleen in aantal maar ook in recette. Het wordt hoe langer hoe duidelijker, dat de Fransche tooneelschrijvers zich niet wisten noch poogden te acclimatiseeren bij het plein-air van romantiek en realisme welke de kunst van morgen waarschijnlijk zal onderscheiden van de kunst van heden. De groote meerderheid houdt hardnekkig vast aan de anecdotische combinatie van twee of drie personen die elkaar uitrafelen in dezelfde kamer, op denzelfden divan of in 't zelfde bed. De habitués van schellinkje en loges schuwen deze litteraire en psychologische meesterwerken die ongeëvenaard zijn wegens hun beknopten inhoud en hun eindelooze pauzes. Zij snakken naar frissche lucht, leven en beweging, welke de Fransche miniaturisten niet kunnen of niet willen geven. Men laat ze dus in den steek en loopt naar ‘145 Wall-Street’ of ‘Extra-Editie’, beide van Amerikanen. Het eene is een boeven-geschiedenis vol gein, galgenhumor en politiek-financieele schurkerijen van een milliardair; het andere is een persiflage op de afschuwelijke methoden der Yankee-journalistiek, welke er niet tegen op ziet om een leven te vernietigen voor een sensatie-nieuwtje. 145 Wall-Street werd bewerkt door Henri Bernstein en Eve Curie. Extra-Editie, dat drie draaibare tooneelen vereischt, werd bearbeid door de advocaat-député Henry Torrès. Het een noch het ander is Sophocles, Racine of Goethe. Maar zij interesseeren en dat werd een uitzondering.
Behalve het wrange Fleur des Pois van Bourdet, waarover ik schreef, was er dus niets wat een speciale vermelding verdiende tot het scherm opging over ‘Jeanne’ van Henri Duvernois. De zeldzaamste eigenschappen verheffen dit stuk boven de gemiddelde productie: zijn zachte, genuanceerde toon, de onovertrefbare regie van Jacques Copeau en de aannemelijkheid zijner sociale strekking.
Het schetst in drie etappes den gelukkigsten en meewarigsten levensloop. In 1885 (wat was de mode aardig toentertijd!) is Madeleine, een der vele dochters uit het Parijsche volk die geen fee noch tooverstaf noodig hebben om te veranderen in prinses. Zij is bloemiste bij winkeliers wier zoon André sentimenteele versjes en liedjes dicht. Jongen en meisje verlieven op elkaar en weldra zou een jong wezentje het licht willen zien. Maar de moeder van André droomt van een hooger huwelijk voor haar zoon die onder de plak zit. En Madeleine zwicht als André haar stuurt naar een engelenmaakster.
In 1895 zijn ze negen jaar getrouwd daar de moeder stierf. Zij werden rijk want de vrouw heeft handelsgeest en de man schrijft geen liedjes meer. Zij houden altijd van elkaar en konden gelukkig zijn. Doch Madeleine piekert. Zij kreeg geen kinderen na de operatie welke haar levensbronnen afsneed. Elk jaar op denzelfden datum wandelt ze langs het huis waar de wandaad gebeurde en waar de wroeging begon die altijd te laat komt. Zij bekent André haar knagende kwelling. Al haar gedachten fixeerden zich op het geweigerde kind. Zij gaf 't een naam. Het zou een meisje geweest zijn. Het heet Jeanne.
In 1932 is Madeleine zeven-en-zeventig en een mooi oudje, André vier-en-tachtig. Haar vroegere kameraden hebben zonen en dochters; zij bleef eenzaam tusschen haar rijkdom, verlamd, gewikkeld in pelterijen. Als 't gewonde leven wijkt en de doodsstrijd aanvangt wordt de obsessie harer fout een hallucinatie. Wie zal haar de oogen sluiten? Zij roept om Jeanne. Haar man verzamelt zijn laatste krachten om een ideale Jeanne te simuleeren die haar vaarwel zegt. Wie zal zijne oogen sluiten?
Voor één keer dient een kunstwerk, onberispelijk van vorm en inhoud, een goede, gewichtige en urgente zaak. Ik zou het vervullen dier taak niet tot voorwaarde willen stellen van de schoonheid welke negen muzen kunnen schenken. Maar dat éénmaal in een onbepaalde reeks van jaren een nuttig, medelijdend, humaan en universeel thema wordt aangeroerd, en dat dit geschiedt te midden der Parijsche orgie, is op z'n minst een nieuwigheid waarover men zich verheugen kan.
[verschenen: 14 december 1932]