Het Elfde uur
Parijs, 12 November [1932]
In zijn onlangs verschenen ‘Gesprekken met Mussolini’ oppert Emil Ludwig de vraag, wat de wereld erbij gewonnen heeft, nu sinds 1918 de Duitsche Sedantag vervangen is door de herdenking eener Fransche overwinning. De Duce ontwijkt het antwoord. Wanneer hij vrij spreken behouden had en dezelfde gevoelens als in de periode, toen hij redevoeringen sloot met: ‘Wij die u beminnen, o Frankrijk’, had hij kunnen tegenwerpen dat het oneindig gewenschter is voor de evolutie van het menschdom in het algemeen en in het bijzonder, dat er een Fransche zegepraal herdacht wordt, dan een Duitsche. Wanneer hij in een vlaag van oprechtheid een noodzakelijke, heilzame en ontegenzeglijke waarheid had kunnen uitzenden, zou hij gerepliceerd hebben: ‘Mijn waarde Ludwig, er is niet het minste verband tusschen een Duitschen Sedantag en een Fransche Wapenstilstandsplechtigheid. De Duitschers hebben hun triomfen gevierd met den parade-pas en alles wat aan deze potsierlijke gymnastiek los en vast is. De Franschen vieren hun overwinningen op het kerkhof, in een gemoedsstemming, die op een kerkhof past. De vlaggen worden ontrold. De verschoten vaandels trekken uit. Doch de trommen zijn gedempt. De trompetten blazen de Laatste Eer. De dooden houden appèl over de levenden. En de levenden houden appèl over de dooden. Zij confronteeren elkaar als voor een rechtbank. De geheele Fransche natie, groot en klein, in steden, dorpen en gehuchten, heeft dien dag rendez-vous rondom de graven, om verantwoording te doen. La Fête de la Victoire? Maar dat is het Jongste Gericht in het klein; in een Dal van Josaphat, dat Frankrijk en Koloniën heet. Wie kan het in zijn kop halen, om dat te vergelijken met Sedantag! Men moet een garnalen-hoofd hebben, òf te kwader trouw zijn, om zulk een parallel te trekken’.
Zoo sprak Mussolini niet en de insinuatie van een would-be-pacifist behield haar gif. Een kans om te begrijpen is verkeken. Een rampzalig misverstand is uitgestrooid of aangedikt door een auteur, die nog gelezen wordt over de twee halfronden. Een dier valsche voorstellingen waaruit onheilen kiemen, wanneer zij vastwortelen in de publieke opinie, wordt in omloop gebracht door een vermaard en quasi onpartijdig schrijver. Een van die kleine, schijnbaar onbeduidende leugens, rondom welke zich de verderfelijkste gezindheden kristalliseeren, wordt kwansuis op millioenen mouwen gespeld door een gerenommeerd historicus, die geacht wordt, ingelicht te zijn en wiens crediet bij velen nog steeg, sinds hij uit vrees voor de Nazi's (zijn familienaam is Cohn) de Duitsche nationaliteit verwisselde voor de Zwitsersche. Als zoo de onderwezen en neutrale lieden de schadelijkste wanbegrippen colporteeren, wat mag men dan verwachten van de onwetenden en de vooringenomenen? Emil Ludwig, inderdaad, kon beter weten. Hij behoorde tot het team van eminente geesten, waarmee Leopold von Hoesch Parijs veroverde. Hij is gehuldigd, vertaald, gepousseerd met geweld. Hij vertoefde geruimen tijd in Frankrijk. Hij verkeerde met representatieve Fransche persoonlijkheden. Hij woonde Fransche feesten bij. Plotseling bemerkt men door een onbedachten lapsus, dat hij niets, volstrekt niets van de Fransche mentaliteit begrepen heeft, dat hij op een essentieel punt totaal mistast. En even plotseling bespeurt men, dat Ludwig fungeerde als zender en ontvanger van een bijna universeel en funest rumoer.
Voor dengene, die de Franschen onbevooroordeeld gadeslaat in hun pers, hun bioscoop, hun kunst, hun theater, hun politiek, hun economie, hun openbare en intieme uitlatingen, hun ceremoniën, in de kleur van hun leven, en voor hem, die als bona-fide waarnemer ziet, hòè ze met al hun gedachten reikhalzen naar vergetelheid en harmonie, blijven dergelijke miskenningen van de meest spontane en onbaatzuchtigste intenties even pijnlijk als onverklaarbaar. Eerst gevoelt men zich teleurgesteld en gewond in de kwetsbaarste deelen van de ziel. Daarna machteloos. Alle tonen der harp, die voor de ooren verneembaar zijn, werden aangeslagen, om de bitterste harten te verkwikken. Vruchteloos. De klaarste bedoelingen, de duidelijkste accenten worden verdraaid. Wat kan men nog beproeven tegenover den verstokten ‘Der sich Menschenhass aus der Fülle der Liebe trank’, zooals Goethe zegt in zijn Harzreise.
Herriot, die zetelt in den geheimsten raad, aan wien nauwkeuriger dan aan iemand anders de Fransche offers en zelfverloocheningen bekend zijn (offers zonder bluf, zonder propaganda), Herriot, die weet, wat loyaal geprobeerd werd en wat hij zelf probeerde, is door de Spanjaarden verwelkomd met studentenstakingen en gejouw. Verbijsterd hief hij de armen ten hemel. ‘Wee hun, die ons beschuldigen van imperialisme’ heeft hij uitgeroepen. En wie zou de profetie niet gewaarworden van dit Wee (- Malheur! -) zoo er nog psychologen waren, om de beklemming te hooren van dien kreet! Het ongeluk zal nimmer van Frankrijk komen. Doch allen die wind zaaien zullen in den storm worden meegesleurd.
Het wordt werkelijk tijd, dringend tijd voor een deel van Europa en de rest der wereld, om zich niet langer van den domme te houden. Om zich eerlijk en ongeveinsd op de hoogte te stellen van wat het elfde uur van den elfde dag der elfde maand beteekend heeft en steeds beteekenen zal voor de Franschen, die uitrekenden, dat men een weg kan bedekken van Parijs tot Marseille - 863 K.M. - wanneer men hun dooden naast elkaar legt. Om eenvoudig en zonder voorbehoud alle conclusies te trekken uit het weergalooze, grootmoedige en humane gebaar van Foch, die den strijd stopzette op den drempel der overwinning. Om met vertrouwen (en op welke gronden zou men ze wantrouwen?) den vollen zin te aanvaarden der woorden, waarmee Clemenceau de zegepraal der Fransche legers begroet heeft: ‘Dank zij hun, zal Frankrijk, gisteren soldaat van God, vandaag soldaat der menschheid, altijd soldaat van het ideaal zijn.’ In de richtlijnen van het Fransche denken en van de Fransche politiek zijn deze woorden een belofte. Niemand twijfele, dat zij vervuld zal worden, want géén Franschman zou ze kunnen schenden.
Weygand citeerde ze in het zeer objectieve, maar ontroerende rapport, dat hij uitbracht over de gebeurtenissen, welke met 11 November 1918 in betrekking staan. Waarom verschijnt dit relaas van een opperbevelhebber, die niets aan het toeval overlaat, juist dit jaar? Het culmineert in den Onbekenden Doode. Het ontsluiert de esoterische beteekenis van zijn Graf, midden in de stad, midden op een plein, dat ‘De Ster’ heet. Hoort den commentaar van den Generalissimus:
‘Door den triomfboog te kiezen om er het Altaar des Vaderlands te plaatsen, heeft het overwinnend Frankrijk aan het monument een gewijd karakter gegeven. Door er het stoffelijk overschot te begraven van den Franschen soldaat, heeft het den doorgang versperd met de zerk die hem dekt. Het heeft de triomfale poort gesloten omdat het den vrede wil.’
De 863 km lange rij der beweende schimmen vergezelt ook Weygand. Wanneer zal men buiten Frankrijk gaan begrijpen, dat zij een onverbreekbaar front vormen, van zee tot zee, van grens tot grens, dat zij het zijn, die de Fransche klokken luiden? Om zijn tekst te onderstrepen hernieuwde Weygand voor de eerste maal om elf uur 's avonds van de elfde November de heilige vlam, welke uit de zerk opflakkert. Hij had den Doode, die ‘de onsterfelijke raadsman’ genoemd is, een kwartier bewaakt alvorens hem en het symbool, dat hij vertolkt, te omlauweren - en te omschansen - met het vuur.
[verschenen: 10 december 1932]