Een jubileum
Parijs, 8 November [1932]
Er leeft in de wereld der geleerden zeker geen zonderlinger mensch dan Edouard Branly. Op zijn [acht-en-]tachtigste jaar, en na volbracht te hebben wat hij volbracht heeft, bezit hij niets, absoluut niets, aan geld of goed, behalve het bescheiden salaris dat het Institut Catholique hem uitkeert als leeraar in de physica. Elken morgen gaat hij te voet naar deze schaars bedeelde Roomsche Universiteit, waar hij een halve eeuw werkte in hetzelfde armoedige laboratorium, doet een blauwe kiel aan en zet zich voor een aambeeld of zijn instrumenten. Wanneer hij een ongeluk zou krijgen, of zou komen te lijden aan een der kwalen van den ouden dag, is hij straatarm als een onbehuisde. Men zou hem in zoo'n geval natuurlijk niet in den steek laten. Het Institut Catholique is niet ondankbaar. Het Institut de France, waarvan hij lid is, zou probeeren om hem voor gebrek te vrijwaren. Hij heeft welgestelde kinderen. Zijn zoon bekleedt een hoogen post in Marocco. Een van zijn dochters is gehuwd met den bekenden architect Tournon. De koninginnen, die zijn modeste werkplaats bezochten, zijn weinige maar gefortuneerde vriendinnen en vrienden zouden een middel weten te vinden om de laatste zorgen te verwijderen van het hoofd dat een der grootste ontdekkingen registreerde. Waarschijnlijk zou men hem uit alle deelen der aarde te hulp snellen. Maar deze verzachtende omstandigheden beletten niet dat Edouard Branly zijn leven sluit gelijk hij het begon: met leege handen, zonder het geringste persoonlijk eigendom, zonder andere middelen van bestaan dan hij zich verschaft met dagelijkschen arbeid.
Het merkwaardigste van dien toestand, welke landgenooten en tijdgenooten verdriet, is dat Branly hem zelf gewild heeft, en onveranderd wil. Hij behoort tot die slinkende maar nog altijd talrijke categorie van Fransche geleerden bij wie de belangloosheid een ingeboren en onontkomelijke karaktertrek vormt. Zij vragen geen loon voor de scheppingen van hun geest. Zij beschouwen het niet als een oneer, gelijk men dikwijls zegt, om patent of octrooi te nemen op hun uitvindingen. De meesten echter verzuimen dezen beschermenden maatregel wijl hun brein volstrekt onbekwaam is om zulke beslaglegging te overwegen van een idee dat niemand toebehoort, dat mysterieus kwam aangewaaid uit een ontoegankelijk gebied waar geen sterveling zeggingschap heeft, dat men ontvangt als een genade, een gunst, een aalmoes. Deze zienswijze is niet beredeneerd. Zij berust noch op nederigheid noch op hoogmoed. Zij is geheel vanzelfsprekend. Zij is ook niet min of meer verdienstelijk, want naturen van deze orde zouden onmogelijk anders kunnen denken. Dergelijke mannen hebben een gansch andere ervaring en dus gansch andere begrippen over de bron en de functie der menschelijke vermogens, dan wij, gewone aardelingen. Telkens ondervinden zij dat men twintig jaar vruchteloos zoekt wat in een onbewaakt oogenblik komt toegevlogen.
Nimmer verlangde Branly eerbewijzen, belooningen of fortuin. Waarop inderdaad kan een creatief uitvinder als hij zich beroemen of beroepen zonder een ondefinieerbaar rechtsbewustzijn te verkrachten? Gelijk andere zoekers had hij gezwoegd op hetzelfde probleem: het geleidingsvermogen van metaalvijlsel. Calzecchi-Onesti onderzocht in 1885 hoe vijlsel reageerde op den invloed van pressie. Hij merkt dat de geleidings-weerstand van vijlsel aanzienlijk verzwakte bij de ontlading van een inductie-klos. Hij stond vlak tegenover het radio-geheim en de onthulling ontging hem. De openbaring van dat radio-geheim ontsnapte ook aan Hertz, die zijn stralen ontdekte zonder ze te kunnen toepassen. Ook aan Röntgen, ook aan Zeppelin. Maar zij kon nog lange eeuwen en aan heele generaties van zoekers ontsnappen, zonder dat dit de moeilijkheid van het probleem eenigermate vergrootte of verkleinde. In 1890, vijf jaar na Calzecchi-Onesti, van wiens onderzoekingen hij onkundig was, experimenteerde Branly het geleidingsvermogen van ijzer-vijlsel onder den invloed van violet licht. Hij deed vijlsel in een tube, aan den eenen kant verbonden met een klos, aan den anderen kant met een galvano-meter. Hij maakte violette vonken met een Wimshurst-machine. De galvano-wijzer bewoog. Een proef als millioen andere proeven. Een proef die lukte en in 't oneindige herhaald kon worden op alle lessen in de natuurkunde. Branly kon met 't volste recht denken dat violet licht metalen vijlsel geleidend maakte voor electriciteit. En hier begint het onverklaarbare en beslissende, het onbeduidende en sublieme moment. De actie van violet licht was positief aangewezen door den galvano-meter, en 9999 zoekers op de 10.000 zouden zich vergenoegd hebben met dit resultaat. Wat echter doet Branly? Hij zet een karton tusschen de lichtvonk en het tube ijzer-vijlsel. Hij kijkt naar den galvano-meter. De stroom blijft passeeren. Het was dus niet violet of ander licht dat het vijlsel geleidend maakte doch een
electrische golf. Hij zette zijn Wimshurst-machine op twintig meter van het vijlsel, hij scheidde vonk en vijlsel door vier dikke muren en de stroom bleef passeeren. Hij kon primitieve seinen geven met die vonk en met dat vijlsel. De radio was ontdekt: dank zij een stuk karton.
De dikte van dat stuk karton werd de breedte van het Kanaal voor Marconi, de afstand Holland - Indië voor latere verbeteraars. Maar voor Branly bleef het een stuk karton en de onvermoede, de onvrijwillige illuminatie van een ondeelbaar oogenblik. Die seconde werd een onuitsprekelijk mysterie. Kan men een zoo verheven genade exploiteeren? Neen. Kan men aan het naïeve, bijna kinderlijke, louter instinctieve gebaar waarmee hij het stuk karton plaatste tusschen vonk en vijlsel, een stoffelijke, een becijferbare waarde toekennen? Neen. Het is alles en het is niets. De Nobel-prijs was voor Marconi, voor Braun. Niemand vond dat Branly hem verdiend had en Branly meende dit even oprecht. Hoe verdedigt men zulke wezens tegen hen zelf en tegen den onbeschrijflijken schroom welken de geïnspireerde minuut achterlaat, waarin zij zich geleid voelden door een buiten-menschelijke macht? Om te leven, om zijn kinderen een behoorlijke opvoeding te geven ondernam Branly medische studies. Hij vestigde zich als dokter; later als gynaecoloog. En deze week vierde men het vijftigjarig jubileum van den arts Branly.
Volgens zijn gewoonte verbood hij alle toespraken en publiciteit. Doch zijn langjarige vriend François Dussaud heeft de gelegenheid gebruikt om het zwijgen te verbreken waarmee Branly zich ommuurde. Dussaud is de uitvinder van de pick-up, van een telefoon die automatisch de gesprekken opteekent, van de electrische opname van de gramofoon-platen, van een bioscoop voor blinden, van een fonograaf voor dooven, van den electrischen loud-speaker. Hij beloofde voor binnenkort een toestel, niet omvangrijker dan een gramofoon, waarvan de plaat tegelijkertijd klank en beeld zal weergeven, geluid en film. Zijn getuigenis, dat gezag heeft voor ieder, zal de gedachtenis van Branly verlevendigen en waar het noodig is rehabiliteeren. Maar het zal den vromen patriarch niet veranderen, die aan onze planeet het besef schonk harer eenheid, harer solidariteit en aan de schepen in nood een stem gaf. Hij heeft zich weinig bekommerd om wat hij eten en drinken zou. Gaarne had hij geleefd als de hemelsche vogels van het evangelie, die zaaien noch maaien, als de leliën des velds die niet spinnen. Waar zijn schat was zal zijn hart blijven.
[verschenen: 3 december 1932]