Tegen den muur
Parijs, 25 October [1932]
De crisis, die deze week haar vierde jaargang begon (waar blijft de tijd), treedt voor de Franschen in het stadium, waar zij synoniem wordt met catastrofe. Gedurende de eerste phase scheen het land onvatbaar voor de besmettingskiemen, welke van twee kanten aanwaaiden: de eene uit de Vereenigde Staten, als natuurlijk product van allerhande excessen, de andere uit Rusland, als kunstmatig preparaat uit het bolsjewistische laboratorium van diabolieke speculanten à la baisse en à la misère. Gedurende tweede fase, die voor de meeste naties kritiek werd, toonde Frankrijk nauwelijks hier en daar, en slechts in de gevoeligste plekken van zijn organisme, een paar sporadische teekenen van onbehaaglijkheid. Met wat pleisteren, een aderlating, een beetje massage en getrokken kruiden, werden de locale hinders weggewerkt en bezworen. De heele kuur kostte over drie jaren geen tien milliard francs. Niemand merkt er iets van. daar ze geput werden uit de reserve. Herinner U de bruisende weken der Koloniale Expositie. Zij liggen vlak achter ons. Terwijl alom zorg en kommer den algemeenen nood vooruitliepen of vergezelden, ademden Parijs en Frankrijk hun optimisme, welgemoedheid en stralend welzijn. Men benijdde een volk, dat aan de epidemische plaag scheen te ontsnappen en naïef paradeerde met zijn gezondheid te midden van zieken.
De derde fase, die ons op 't oogenblik knijpt, overrompelde het economisch gestel als een beroerte, of als en embolie. Zij kwam uit de lucht gevallen, toen men nog toastte in hoofdartikelen, statistieken en redevoeringen. Wanneer? Vóór de verkiezingen of daarna? Men zou geen datum kunnen noemen. Maar plotseling lag’ alles stil, zonder dat iemand erop verdacht was. Er kwam geen krach, geen run, geen paniek. Niets. Geen zweem van opwinding. Absoluut niets dan de gewone, chronische rampen: een cycloon en een zondvloed op de Rivièra, overstroomingen in het Noorden, de serie ongelukken en drama's van elk uur. Het aantal werkloozen bleef stationnair en overschrijdt nauwlijks de tweehonderd vijftig duizend, als de opgaven niet liegen. De Staatsfondsen rezen. De conversie-leening werd een succes, daar men alle maatregelen genomen had - zes dagen bedenktijd! - om te verhinderen, dat zij een fiasco kon worden. Het liep storm op de Automobiel-tentoonstelling, hoewel er geen nieuws te zien viel. Te vier uur 's middags zijn de drukste wijken nog altijd versperd. De Beurs houdt avond-séances. De opvolger van Oustric en Kreuger, dien ieder aanwijst, is taaier dan men kon denken. De directeur der Opéra-Comique vond een geldschieter. De modische dancings gaan niet failliet, doch wisselen hoogstens van uithangbord. Na middernacht gloeit de halve stad in de neon-lichten als een moderne Bloksberg. De bedelaars zijn schaarsch, de straten rustig.
Maar achter dit décor en achter deze conventies was alles veranderd, gebroken, verlamd. Zonder slag of stoot, zonder geraas, zonder één gerucht zijn de levensvonken uit dit beweeglijke en fascineerende lichaam geweken. Men profiteert van de verkregen snelheid en men stuurt in de gewende richting, zoolang 't gaat en zoolang er vaart is. Doch ieder hoort dat de motor niet meer werkt. Wat hapert er? Geen enkel mankement. Wat gebeurde er? Nog minder. Wij kijken toe als baliekluivers rondom een defecte mechaniek. Het is voor later, wat er gebeuren moet. Voor de vierde fase zonder eenigen twijfel. Op 't moment gapen wij stomverbaasd naar het ongehoorde en onverklaarde feit van het lek, waaruit de substantie wegvloeide, of verdampte. Wij ontdekken duizend-en-één oorzaken, maar niet één remedie. De instorting echter is er; even onverhoeds als schielijk, als geluidloos.
Stille débâcles, waar men zich ook wendt. Zwijgende ruïnes in industrie, landbouw, handel, scheepvaart en vermaak. Het is alsof plotseling alle boeken vervalscht zijn. Geen enkele begrooting klopt, geen enkele raming houdt haar beloften en ieder cijfer wordt onzeker. De inkomsten van den fiscus dalen met milliarden. De opbrengsten der douane tuimelen naar beneden. Het Parijsche gemeentelijke accijnsbureau meldt voor 't eerst sinds zijn bestaan een tekort. De openbare liefdadigheid en de hospitalen, die teren op de amusementsbelasting berichten een gat van millioenen. De handelsbalans registreert een ramp, welke maandelijks in omvang toeneemt. Export en import zakken met rukken. De boeren worden revolutionnair. Zij delegeerden zes duizend afgevaardigden naar Parijs om een belastingstaking te proclameeren. Twaalf honderd rukten op tegen de Graanbeurs. Twee honderd zeven en vijftig burgemeesters en gemeenteraden dienden hun ontslag in. De vertegenwoordigers van vijf millioen fiscale slachtoffers beleggen een congres in de hoofdstad en delibereeren onder het oog van politie en spionnen over een massa-actie tegen de groote, smalle en krijtende tienden, waarmee zij zich tot dusverre zonder kikken lieten villen.
Alleen het deficit van budget en schatkist zijn florissant. Toen de huidige regeering het bewind aanvaardde, bedroeg het zes of zeven milliard. Vandaag twaalf of dertien. Voor 't volgend jaar durft niemand er naar raden. Twintig? Dertig? Waarom niet? Alles is mogelijk geworden. Een filosoof, die geen economist was, heeft gezegd, dat wij evenveel weten omtrent de kapitaal-circulatie als men tijdens Karel den Grooten wist omtrent den bloedsomloop. Dit verklaart tenminste het mirakel van het goud der Banque de France, die haar voorraad intact en ongebruikt bewaart onder zulke ongewisheden.
Wat doet het gouvernement? Het jammerklaagt of troost in zijn Zondagsche speeches en overweegt dozijnen bezuinigingsmiddelen die nimmer gestemd zullen worden. Het houdt ontelbare en eindelooze conferenties over hervormingen welke het nooit zal invoeren. Bezuinigen is een heldhaftige, patriottische en onvermijdelijke maar essentieel anti-democratische geneeswijze. Niettemin zou de democratische Herriot haar kiezen omdat hij geen andere kent. Wanneer men hem slechts de keuze liet! Maar alle citoyens en citoyennes, in de termen komend om besnoeid te worden, de ambtenaars, de oudstrijders, de gepensionneerden, de verassureerden, de hertrouwde oorlogsweduwen, alle gasten van de Staatsruif, zijn gegroepeerd in wettige doch onhandelbare syndicaten, die elkaar toeschreeuwen. Na u meneer... na u mevrouw... Er valt niets met hen te beginnen. Niemand wil de eerste zijn bij den Scheerder. Daarover gaan zij roerend akkoord. Zij bezitten een meerderheid in ieder parlement, want zij vormen de natie. Zij kunnen elk kabinet ringelooren. Wat dan, als bezuinigingen onbestaanbaar zijn? Verhooging der belastingen? Geen denken aan. De fiscus absorbeert 30% van het nationale inkomen, tegen 27% in Italië, 22,50% in Engeland, 20% in Duitschland, 10,50% in Amerika. Een leening? Wie zal inschrijven met een bankroet in 't zicht? Een heffing op 't kapitaal? Het kapitaal werd reeds onvindbaar en wie riskeert om de rest op de vlucht te jagen? Een algemeen belastingmoratorium dan, en een totale herziening van het Staatshuishouden, beiden gefinancierd door het goud-surplus der Bank? Men praat er over doch vermoedelijk om ervan af te schrikken. Welk een paardenmiddel en welk een avontuur! Het licht toe tot welken graad de toestand precair werd.
Het gouvernement kan dus niets anders dan weeklagen tot het valt. Het zal vervangen worden door nog besluiteloozer of verwarder hoofden. Zij zullen de vierde phase inleiden die even rumoerig belooft te worden als de derde geruischloos was en bedaard.
[verschenen: 30 november 1932]