De Antecedenten
Parijs, 30 September [1932]
In het October-nummer van de Revue des Deux Mondes publiceert Maurice Paléologue, een der eminentste leden der Fransche diplomatie, passionneerende onthullingen, die van kapitaal belang zijn voor een juist oordeel over een van de gewichtigste vraagstukken der Geschiedenis.
Toen de Duitschers zich gedurende den herfst van 1914 installeerden te Brussel, vonden zij in de archieven van den Belgischen Generalen Staf een bundel geheime documenten, welke de Belgische autoriteiten door de haast en de verwarring van den terugtocht niet hadden kunnen vernietigen. Uit de papieren, die den naam kregen van Barnardiston, den Engelschen militairen attaché, bleek onweerlegbaar, dat reeds in 't begin van 1906 besprekingen gevoerd waren tusschen den Engelschen en den Belgischen Staf over de vereischte maatregelen, om de interventie van een Engelsch leger te vergemakkelijken, wanneer de Belgische neutraliteit zou geschonden worden door Duitschland.
Hoewel de beraadslagingen over en weer tot niets verbonden en slechts een eventualiteit in overweging namen, was hare bekendmaking zeer onaangenaam voor Britten en Belgen. Zij plaatste de ridderlijkheid, waarmee Albion de aangevallen natie ter hulp snelde, het onrecht, waaraan de kleine mogendheid ten offer viel, de onschuld, waarop zij boogde, in een zóó naakt gezichtsveld, dat de moreele effecten van ridderlijkheid, onrecht en onschuld vervlogen tot waan onder deze helle belichting. De Duitschers, wier geweten zich slechts in den roes der eerste oorlogsweken vergenoegd had met het nihilistische argument van Theobald von Bethmann-Hollweg (een verdrag is een vodje papier), begroetten de ontdekking der Barnardiston-papieren als een manifestatie der immaneerende gerechtigheid.
De intuïtie van Von Schlieffen en Von Moltke, die den opmarsch door België beraamden, anticipeerde op een Engelsch-Belgisch plan van gelijke strekking. Een wonderbaarlijke beschikking bewees het goed recht der Duitschers en ten overvloede den profetischen kijk hunner aanvoerders. Tot den huidigen dag (zie o.a. ‘Die Englisch-Belgischen Aufmarsch-pläne gegen Deutschland vor dem Weltkriege’, door Karl Hosse, dat dateert van 1930) heeft de Duitsche critiek het keizerlijke gouvernement niet alleen vrijgesproken van een vergrijp tegen het volkenrecht, doch de tegenpartij overstelpt met de heftigste beschuldigingen. De meeste onzijdigen kozen hetzelfde standpunt. Al was Duitschland de eerste der oorlogvoerenden, die België binnenrukte, de neutralen meenden, dat de Belgen, door Engeland op de hoogte te brengen van de belangrijkste factoren hunner landsverdediging, hun eigen neutraliteit geschonden hadden, en daarenboven, door een willekeurige bevoorrechting van Engeland en Frankrijk, ernstige schade hadden berokkend aan een der mogendheden - Duitschland - die de Belgische neutraliteit garandeerden. Wanneer die onvoorzichtigheden den Duitschen inval niet geheel rechtvaardigden, zij verklaarden en vergoelijkten hem tenminste.
Al deze stellingen van geallieerden, Duitschers en neutralen worden bouwvallig door de onthullingen van Maurice Paléologue. De diplomaat, die zijn carrière tijdens het wereld-conflict zou eindigen als Gezant te Petrograd, was in 1904, het jaar waarop zijn mededeelingen betrekking hebben, adjunct-directeur van Buitenlandsche Zaken en speciaal belast met de ‘affaires réservées’. Frankrijk, welks politiek sinds zes jaren bestuurd werd door Delcassé, de bête noire van Berlijn, bevond zich in de hachelijkste en verwardste situatie, welke het land sedert 1871 gekend had. Weliswaar had de Republiek in 1902 een geheim accoord gesloten, waarbij Italië zijn onzijdigheid toezegde in geval van een Duitschen aanval, doch Frankrijk's bondgenoot Rusland, die zooveel milliarden gekost had, was gewikkeld in een dwazen en rampspoedigen oorlog tegen Japan, welke het tsarenrijk voor vijf, wellicht voor tien jaren uitschakelde op een Europeesch krijgstooneel. De Entente Cordiale met Engeland, nauwelijks aangeknoopt, onderging een geduchte vuurproef bij de Doggersbank, waar de Russische Vloot, op weg naar de Gele Zee, haar kanonnen probeerde op Engelsche visschersvaartuigen. Wilhelm II schreef aan Nicolaas II: ‘Als je oorlog hebt met de Engelschen, zal ik mijn vloot tot je dispositie stellen. En ik zal Frankrijk dwingen om met ons te marcheeren.’ Door tusschenkomst van Groot-Hertog Paul, zoon van Alexander III, waren deze uitlatingen overgebriefd naar den Quai d'Orsay, die ze op zijn beurt doorgaf naar Downing Street. De bron was betrouwbaar en de keizerlijke ontboezemingen werden bevestigd. Eerst in 1914 zou een dergelijke onheilspellende conjunctuur terugkeeren.
Onder zulke pathetische omstandigheden, die ik kortheidshalve condenseer (het Doggersbank-incident greep plaats in den nacht van 21 October) wordt Maurice Paléologue op Maandag 25 April 1904 bij generaal Pendezec ontboden, den chef van den Franschen Staf. Na de Russische situatie bestudeerd te hebben, welke de Fransche diplomatie tot de uiterste behoedzaamheid noopt, spreidt de generaal een groote kaart over de tafel. Zij stelt België voor, de Rijn-provincies, de Fransche Noord- en Oost-grens. ‘En luister nu goed, zegt de generaal, ik ga u het nieuwe concentratie-plan ontvouwen, dat Duitschland onlangs geadopteerd heeft tegen Frankrijk.’ Hij vraagt de strengste geheimhouding en geeft een minutieuze uiteenzetting van het veldtocht-concept, zooals het uitgevoerd zou worden in de Augustusmaand van 1914: Drie legers opereeren in de richting van de Meurthe en houden het gros der Fransche strijdkrachten vast in het Noord-Oosten; een vierde leger van negen corpsen is geconcentreerd tusschen Aken en Malmédy en zal over Luik, Namen, Charleroi, Maubeuge, Guise, Noyon en Compiègne de kolossale omsingelingsbeweging uitvoeren, waarin de hoofdstad meer een étappe vormt dan een doelpunt, en die allen Franschen tegenstand binnen enkele weken moest verbrijzelen.
Op Zondag 6 November 1904 waren deze inlichtingen in 't bezit der Fransche Ambassade te Londen, van het Foreign Office en van Eduard VII. Een jaar later hield het Fransche opperbevel reeds rekening met een algemeenen terugtocht der Fransche troepen tot aan de Seine. Op Vrijdag 22 December 1905 bestudeerde commandant Huguet voor de eerste maal met generaal Grierson, directeur der militaire operaties van de War Office, de voorwaarden en de modaliteiten eener Fransch-Engelsche samenwerking tegen Duitschland.
Verdere commentaren en conclusies zijn overbodig omdat ze voor de hand liggen. Hoe echter kwam het Duitsche concentratie-plan in het bezit van den Franschen Staf? Generaal Pendezec gaf hierover aan Maurice Paléologue de volgende ophelderingen: In Maart 1904 ontving de Fransche spionnagedienst van een officier, die een der generaals scheen te zijn van den Grooten Generalen Staf te Berlijn, een brief uit Luik, waarin hij eenige documenten aanbood van het grootste gewicht. Kapitein Lambling stelde zich in verbinding met den verrader, die den Franschen het geheele nieuwe Duitsche veldtochts-plan offreerde met een volledige beschrijving van wat men in technische termen de concentratie-zônes noemt. Driemaal vroeg hij aan Kapitein Lambling rendez-vous in brieven, altijd gedateerd uit Luik en onderteekend ‘Le Vengeur’. Zij ontmoetten elkaar steeds in eerste klas hotels; de eerste maal in Parijs, daarna in Brussel, ten laatste in Nice. Alle drie keeren vertoonde ‘De Wreker’ zich aan Lambling met een hoofd, dat geheel omzwachteld was met windsels, alsof hij een chirurgische operatie ondergaan had. Men zag niets van het gelaat, dan twee doordringende oogen en een grijze snor. Hij eischte onder eede, dat zijn incognito zou worden geëerbiedigd en dat men hem niet door politie zou laten volgen. Nimmer is zijn persoonlijkheid ontsluierd en men had geen middelen om buiten zijn wil met hem te correspondeeren. Hij verklaarde verscheiden malen aan Lambling: ‘Ik ben mij volkomen bewust van mijn eerloosheid, doch tegenover mij heeft men zich nog eerloozer gedragen en ik wreek mij.’ Daarom teekende hij Le Vengeur. Niettemin vroeg hij voor zijn leveringen en als vergoeding zijner reiskosten. 60.000 francs (dertig duizend gulden) welke hem zonder pingelen betaald werden, daar zijn inlichtingen van onschatbare waarde waren.
Op verzoek van Maurice Paléologue heeft Maréchal Pétain in December 1929 een onderzoek ingesteld op het Ministerie van Oorlog om de nauwkeurigheid dezer opzienbarende mededeelingen te verifieeren. Bij dit onderzoek is gebleken, dat alle geheime documenten, die bewaard werden in de speciale archieven van den Franschen Spionnagedienst, dus ook de stukken van Le Vengeur, gedurende de maand Augustus 1914, onder den indruk der nederlaag bij Charleroi, op hooger bevel zijn verbrand.
Behalve op zijn dagboek, op zijn onbetwiste rechtschapenheid en onkreukbaarheid, steunen de revelaties van Maurice Paléologue bijgevolg op documenten, waarvan het voornaamste mankeert. Men behoeft zich evenwel niet te verontrusten, of de diplomaat zijn sensationeele beweringen zal kunnen staven met zijn eigen autoriteit, want in de polemieken, welke zijn onthullingen zonder twijfel gaan ontketenen, zullen de getuigen in Frankrijk, België en Engeland niet ontbreken.
Het zou veel interessanter zijn te vernemen, waarom deze ‘herinneringen’ gepubliceerd worden met een zoo aanzienlijke vertraging. Als het geen regel was in de diplomatie, om de beste kaarten te spelen volgens den stand der partij en steeds een beslissenden zet in reserve te houden, zou men meenen dat Paléologue's openbaringen achttien jaren te laat verschijnen. Dit is stellig niet het geval. Doch alleen de verborgenste medewerkers van den Quai d'Orsay zouden ons kunnen zeggen, wat zij beoogen met deze troef in dit beklemmend tijdsgewricht.
[verschenen: 3 november 1932]