Het geheime lek
Parijs, 26 September [1932]
Daar de Fransche natie bestaat uit een mixtuur van Kelten, Romanen, Germanen, Mooren, Noren, Semieten, Slaven, Hongaren, Mongolen, Negers, en nog een aantal andere rassen of stammen, zou men, op zulk gemengd verleden afgaande, geneigd zijn te zeggen, dat een daling in dit menschenreservoir tot de tegenspoeden behoort, die het gemakkelijkst overmeesterd worden. Het gouvernement zet de sluizen open en laat een hoeveelheid vreemd bloed binnenstroomen, welke het peil herstelt. Die remedie is inderdaad toegepast op enorme schaal. In 1851 telde Frankrijk 400.000 buitenlanders; in 1876 gedijden er 800.000; in 1932 leven er 3.000.000, samengevloeid uit alle hoeken der wereld. Van 1921, toen hun getal 1.532.024 bedroeg, tot dit jaar, zakten anderhalf millioen personen af naar dit land van melk en honing. Wij hebben slechts een vaag idee wat de volksverhuizingen kunnen geweest zijn, die in de vierde eeuw onzer jaartelling Europa ondersteboven haalden. Maar na den formidabelen toeloop, waarvan Frankrijk onder onze oogen het doelpunt was zonder dat de menschenverplaatsing zich aan ons voordeed als een behartigenswaardig feit, lijkt het geenszins ondenkbaar, dat de tijdgenooten der groote migraties er even weinig van gemerkt hebben als wij. Het is ook alles behalve onmogelijk, dat wij geheel buiten ons weten getuige zijn van een volkeren-trek die de verhuizingen van Gothen en Vandalen verre overtreft. Tegenover het aantal Aziaten en Afrikanen, die zich metterwoon vestigden in Frankrijk, kan ik het niet voor een buitensporige veronderstelling houden, dat de voorspelde inval, waartegen wij onze heiligste goederen moeten verdedigen, sinds lang in vollen gang is zonder dat wij het beseffen.
De meeste problemen zijn theoretisch oplosbaar, doch toonen zich weerbarstig in de praktijk. Met de kwestie der ontvolking gaat het juist omgekeerd. Er is overal materiaal beschikbaar, om een tekort van inwoners aan te vullen. Men heeft de keuze, want in menig land heerscht overdaad. Men kan schiften en zelfs filtreeren. Practisch levert een deficitair geboortecijfer geen enkel bezwaar op voor een natie, die daaraan lijdt gelijk de Fransche. Doch zoodra men het vraagstuk theoretisch benadert, stuit men op moeilijkheden, voor welke de onverschrokkenste en meest internationalistische socioloog vergeefs een oplossing zoekt.
Vroeger verhuisde een volk te vuur en te zwaard. Igni et ferro. Behalve manschappen eischte deze methode vooral tijd. Het duurde na den dood van Mahomed op den kop af honderd jaar (732) vóórdat de Arabieren verschenen te Poitiers en Charles Martel ontmoetten. Het is buitengewoon onwaarschijnlijk, dat Noren, Germanen of Hongaren binnen een bestek van tien jaren ooit anderhalf millioen levende individuen hebben uitgestort over een nabuur. Gebrek aan verkeersmiddelen, het betrekkelijk lage aantal der emigranten en de noodzakelijkheid voor de invallers, om de bressen hunner gedunde gelederen te stoppen, lieten den inboorlingen der overrompelde streken den tijd om adem te scheppen, zich te herstellen en voornamelijk om de indringers te ontbolsteren, te digereeren, te assimileeren. Ware de penetratie geschied in het twintigste-eeuwsch tempo, men zou geen Fransch spreken in Normandië, in de Vogezen en menig andere provincie van Frankrijk, waar nu de overweldigers geen andere heugenis achterlieten dan een groep wortelwoorden in de taal.
Er bestaan echter tusschen de voortrekkers van eertijds en de volksverhuizers van heden nog scherpere verschillen, dan de snelheid en de afwezigheid van geweld. De stroopende horden uit de dagen van Clovis en de uitgewekenen, die tot den aanvang onzer eeuw naar de nieuwe wereld trokken, beleden beiden met gelijke overtuiging het devies van ubi bene ibi patria. Daar waren er, wier nationale wezenheid niet of slechts dubieus bepaald was. Daar waren er, die in wrok en wrevel hun land verlieten als paria's. Er waren ook de uitgestootenen die hatend terugblikten naar hun verleden. Het gold evenwel als regel, dat allen den ouden mensch afschudden met het stof hunner voetzolen, de Ieren uitgezonderd, die zelfs onrust zaaien tot in Fransch Bretagne. De emigrant werd een loyaal of tenminste neutraal onderdaan van het gebied, waar hij gastvrijheid en brood vond. In de onontgonnen gewesten, waar hij huis en haard van meet af moest opbouwen, had hij trouwens dringender zorgen, dan overbodige ras-herinneringen. Een stuk omheinde grond werd zijn vaderland en de assimilatie gebeurde werktuigelijk.
Deze tegelijk fiere, tegelijk onderworpen mentaliteit verdween uit de karakterteekens van den hedendaagschen landverhuizer. Werd hij voorheen gerecruteerd uit naties in wording, uit naties zonder gedefinieerde psyche, uit volken zonder aantrekkingskracht of zonder natuurlijk middelpunt, en meestal uit ongeëmancipeerde klassen, tegenwoordig voert iedere emigrant in zijn bagage alle inconveniënten mede van zijn etnischen en maatschappelijken oorsprong, al zijn vooroordeelen, al zijn pretenties, al zijn geborneerdheid en al zijn onwil om zich te adapteeren aan het nieuwe milieu. Onder een anderen hemel en te midden van andere tradities klampt elk uitgewekene zich vast aan het enge en verbeten nationalisme, dat de twee halfronden sinds 1918 hoe langer hoe heftiger aanhitst. Hij beschouwt het land, dat hem onderdak en middelen van bestaan verschaft niet meer als een verblijdende wijkplaats, doch als een gedwongen oord van ballingschap. Zijn intiemste gedachten zweven altijd elders. Hij denkt er niet over, om zich aan te passen, want niets is hem naar den zin, Hij critiseert de inboorlingen, hun bestuur, hun wetten, hun gebruiken met een bekrompenheid en koppigheid, welke hij nooit zal afleggen. Hij waant zich misschien niet beter, maar onherroepelijk anders. In 1926 zei Zinovief: ‘Er zijn 2 millioen vreemdelingen in Frankrijk, die 2 millioen opruiers kunnen worden.’ Vandaag zijn er 3 millioen, die een physiek, sanitair, moreel, intellectueel en politiek gevaar opleveren; 3 millioen turbulente onvermengbaren en ontwortelden, van wie de meesten een ontbindend element, een revolutionnaire kiem, een anti-sociaal virus deponeeren in een organisme, welks weerstandsvermogen door den oorlog en door messiaansche heilboodschappen verzwakt is.
Zij vormen 7,5% der bevolking en deden de Fransche criminaliteit toenemen met 33%. Zij zijn onmisbaar voor de economische structuur van Frankrijk als arbeiders in de mijnen, in de metaalnijverheid, in de bouw-bedrijven, in de arsenalen, in de electrificatie der rivieren, etc. Zij dragen bijna voor de helft bij in den jaarlijkschen bevolkingsaanwas en elk jaar naturaliseert men er 70 à 80.000. Een contingent van 640.000 is gegroepeerd langs de Middellandsche Zee; 618.000 rondom Parijs; 519.000 in het Noorden; de rest in het Oosten, de Jura, Lyon, en de Zuid-Westelijke Oceaankust. Daar zij zich bij voorkeur ophoopen langs de grenzen van hun voormalig vaderland en deze grenzen als 't ware een eind vooruitschuiven (vooral aan den kant van Italië) zal de aanwezigheid van sterke en onbetrouwbare menigten in geval van buitenlandsche conflicten zeer ernstige zorgen veroorzaken. De bewaking laat zich des te bezwaarlijker aanzien, omdat het getal der Fransche dienstplichtigen, die tusschen 1935 en 1940 onder de vaandels komen, zal slinken van 250.000 tot 135.000 tengevolge van de uiterst lage geboortecijfers tijdens de oorlogsjaren.
De veelsoortige en beklemmende nadeelen van deze onophoudelijke invasie worden door de autoriteiten geconstateerd met kommer en verdriet. Men had na de overwinning een andere opstanding van het Fransche volk gedroomd, dan zulk een onrustbarende, babelsche vermenging, waarvan niemand de langdurige terugslag kan begrooten op de zeden, de gezondheid, de civilisatie, en op den intellectueelen standaard. Voor Frankrijk echter is de vreemdelingen-invoer een kwestie van to be or not to be. Zoolang het nationale instinct niet ontwaakt of zoolang de regeering niet de drastische maatregelen treft, waarmee men een talrijk kroost profijtelijk maakt voor burger en staat, zal de vrijwillige bloedarmoede gecompenseerd moeten worden door wisselvallige en dure operaties van transfusie. Wanneer Thomas Robert Malthus nog leefde, zou hij de eerste zijn, om zich te verbazen over de onvermoede en vernietigende uitwerking zijner bevolkingsprinciepen in Frankrijk. Een statisticus heeft uitgerekend, dat Frankrijk van 1931 tot 1980 meer dan één vierde van zijn inheemsche inwoners zal verliezen (11.700.000) wanneer het globale geboortecijfer per ongeluk zou dalen tot het niveau der huidige Parisiennes. In 1868 telde men 1.034.000 geboorten en in 1931 nog 731.000. In 1980 zou het cijfer van de geboorten 298.000 bedragen, maar dat der sterfgevallen steeds 624.000. En in de een-en-twintigste eeuw zal de Fransche natie (zonder dat men 't merkt) weggevaagd zijn van den aardbodem.
[verschenen: 1 november 1932]