Tijdverdrijf
Parijs, 23 September [1932]
Als een schielijke epidemie is de jo-jo over stad en land gevaren. Gelijk de phyloxera, de doryphora, de luis van San José, de economische crisis en verdere geheime ziekten, beweerde men, dat zij een der gevolgen was van de ontdekking van Amerika. Het is menschelijk en geriefelijk, om anderen de schuld te geven! Doch dadelijk bewezen alwetende archivarissen het tegendeel. Wanneer de hedendaagsche jo-jo misschien uit Canada komt, of uit de Vereenigde Staten, zij stamt onvervalscht uit Frankrijk. Tijdens de Revolutie heette zij l'émigrette, omdat de émigrés en de aanhangers van Lodewijk XVI haar geadopteerd hadden als herkenningsteeken. Men diepte een tekst op, die door Beaumarchais zelf in de Bruiloft van Figaro was gelascht, toen de émigrette monarchistisch werd. De onbetaalbare Barbier komt op met de platronde, langs den rand gegleufde schijf, die over een touwtje omlaag en omhoog rolt. ‘Kun je nog i-i-idioter doen?’, stottert de onnoozele Brid'oison. ‘Ik idioot? Ik laat hem uitstekend op en neer gaan’, lacht Figaro. ‘Wa-waartoe dient dat, de émigrette?’, hakkelt de komieke rechter. ‘Het is een nobel spel, dat de vermoeienis bespaart van te denken’, valt Bartholo in. ‘Een vermoe-oeienis die me hee-hee-heelemaal niet vermoeit’, brabbelt de ander. ‘Lievelingsspel van een vrij volk, dat hij met succes leidt tot alles!’, declameert Figaro. En Bartholo: ‘Emigrette en Constitutie, wat een mooi mengelmoes!’ Zoo kreeg de jo-jo zijn Fransche adelsbrieven en naturalisatie-papieren. Om de kieskeurige, schriftgeleerde en cynische naturen, die talrijk zijn onder een geletterde natie, te bepraten tot het uitnemende vermaak, vonden nog snuggerder speurders een klassieken stamboom. Uit een museum haalden zij scherven van Helleensch aardewerk te voorschijn, waarop een jongetje stond gebakken, dat klaarblijkelijk jo-jootte. Niemand weliswaar
kon de Grieksche naam citeeren van het ding. Maar dat was geen bezwaar. Het gaf werk aan de oudheidkenners en de philologen.
Begin Augustus, na een incubatie, welker duur ontsnapte aan de waarnemingen, begon de bizarre manie zich te openbaren. Het was de smoorheete periode, waarin bij onze voorzaten een chronische pest uitbrak en waarin op de twintigste-eeuwsche boulevards kartonnen waaiers verschaft werden bij een glas bier. Op de witte schermen der cinema-kranten zag men een dozijn meerminnen, gestoken in de wijde mazen van gevlochten badpakjes, goochelen met het elastische rondeeltje aan het draadje, gelijk visschen op het drooge happen naar water. Ieder hengelt zooals hij kan, dachten de toeschouwers van dit bevallige tooneel Een mondaine of half-mondaine nimf is verleidelijker, wanneer zij onbeholpen jo-joot, dan wanneer zij zich gelijk Mistinguett, de onsterfelijke grootmoeder van onze music-halls, aan het strand van Cannes laat fotografeeren, paardrijdend op den vierbeenigen romp van den Franschen ex-schoenkoning Michel Ehrlich. Hare delicieuze vormen evenwel overschaduwden de twaalf jo-jo's. Een tweede dozijn sirenen, ditmaal zwevend in wolken van doorschijnend gaas, gaven op de terrassen van een luxueus hotel een nieuwe bioscoop-vertolking van de passie, waarmee zij den geboeiden discus wierpen. Zij giechelden door den neus om een onhandigheid te maskeeren, die geen enkele bekoring had. Men vroeg met Brid'oison: kan het nog idi-jo-joter?, en vergat de argelooze dames met haar amusement, terwijl het lichtbeeld voorbijgleed. Het publiek had niet het flauwste vermoeden, dat een ‘vrij volk’ zich ooit kon verslingeren aan een zoo onschuldige liefhebberij.
Wij waren echter pas aan 't begin. De jo-jotiseering der natie door middel van het lichtbeeld was gedeeltelijk mislukt, maar had in het verborgenste compartiment van millioenen consciënties den echo gewekt uit het kinderlijke wonderland, den echo, neuriënd als een wiegeliedje, die van Marie-Antoinette een herderinnetje maakte en van Frankrijk het paradijs der jo-jo's. Zooals bij het schavot van 1793 voelde elkeen de behoefte om zijn onrust te sussen met een rammelaar. Hoe simpeler hoe doeltreffender. De fabrikant, die aan de lanceering een fortuin waagde, had niet de minste moeite om vermaarde geesten te overtuigen van het nut en de noodzakelijkheid zijner koopwaar. Het kostte hem zelfs weinig geld. Want de vermaarde Fransche geesten bleven altijd een tikje ancien régime en waren onder een hoedje te vangen. In de dagen die volgden op de aanprijzing van de jo-jo door meerminnen en sirenen, bezongen schrijvers en dichters haar weldaden, haar aantrekkelijkheden in rhythmisch proza, op rijm, in causerieën, in moraliseerende bespiegelingen. Er was geen dagblad, dat niet ettelijke kolommen afstond om hun overhaaste, eenstemmige bewondering te luchten. Competente taalkundigen keurden het neologisme ‘yoyoter’. Zij vervoegden het werkwoord van Je yoyote tot Que je yoyotasse. De stof bleek onuitputtelijk. Ieder salueerde in de jo-jo een nirwana, een illusie, een wensch, die niet vervuld werd, een droom, die welkom was. Binnen een paar weken lag heel Frankrijk ondergedompeld in een propaganda, geniaal voor zooverre ze berekend en betaald was, belachelijk voor zooverre ze gratis geschiedde door de dagelijks aangroeiende kudde van de naäpers. Een obsedeerende propaganda, waaraan geen sterveling ontglipte zonder jo-jo in de hand,
Hoewel er ontelbare middelen bestaan om den modernen mensch de vermoeienis van het denken te besparen, was de herboren émigrette in September al uitgeslagen tot een collectieve ziekte, een gemeenschappelijken nerveuzen tic, een nationaal aanwendsel, een algemeene psychose. Men kon geen stap meer zetten, zonder een jo-joter te ontmoeten of zonder te stuiten op een handelaar in jo-jo's. Er wordt gejojoot op straat, in de trams, in de metro, in de taxi's, bij de coiffeurs, bij den apéritief, in de kazernes, op de beurs, in de schouwburgen, in de treinen, aan den huischelijke haard. Op zondagmorgen worden jo-jo-cursussen gehouden in de Tuilerieën, in de parken. Jo-jo-virtuozen treden op in circussen en bioscopen. Jo-jo-impresario's organiseeren wedstrijden. Dansleeraars bedachten een step, welke ontleend werd aan de voornaamste gebaren waarmee men jojoot. Er zijn jo-jo-marschen. De chansonniers van alle cabarets zingen jo-jo-liedjes. Zij is het laatste refreintje der revues. Zij zal deze winter het Leit-motiv zijn van de tooneelschrijvers. Zij wordt gefabriceerd en verkocht in ongeloofelijke hoeveelheden. Echte en valsche. Van hout, van ivoor, of van een andere materie. Beschilderd, geschrijnwerkt, gegraveerd, ingelegd of spiegelglad. Goedkoope en dure. Voor arm en rijk, voor jong en oud. Het profane vulgus jo-joot met een enkele hand; de meer ontwikkelden met twee; de hoogere acrobaten met handen, voeten en tanden. Maar de gansche natie, groot en klein, van beiderlei kunne, mondig en onmondig, jo-joot, jo-jootte, zal jo-joten. En zoo is er tenminste één tak van handel en nijverheid waarin een ongekende welvaart heerscht.
Het kon werkelijk niet idi-jo-joter. Men woonde nooit een verschijnsel als deze plotselinge, aanstekelijke razernij, die in minder dan dertig dagen de aandacht van een geheel volk uitsluitend fixeerde op een vergeten stuk speelgoed. Wie zijn denkvermogens niet verbeurde aan een jo-jo houdt het hart vast bij deze massale uitingen van kneedbaarheid, plooibaarheid, volgzaamheid. Het staat vrij om van zulke eigenschappen, die een zoo onvermoede graad van ontwikkeling verrieden, het beste te hopen, het ergste te vreezen. Dergelijke menigten zijn als een orkest onder leiding van hem, die dirigeert.
Ondertusschen missen wij nog den Beaumarchais om de jo-jo te combineeren met acute tijdvragen. ‘De jo-jo en de ontwapening, wat een mooi mengelmoes!’ ‘De jo-jo en de crisis, de jo-jo en de groote penitentie, de jo-jo en de politieke nachtmerries, welk een fraaie hutspot!’ Dat komt straks. Een carikaturist heeft den dikken ronden Herriot al een verward touw om het lijf gebonden, waaraan Von Papen vruchteloos trekt. Hij noemde dit spel Her-jo-jo.
[verschenen: 29 oktober 1932]