De Pijnbank
Parijs, 8 September [1932]
Een der beste verhalen van Villiers de l'Isle Adam, de jongere tijdgenoot en voortzetter van Edgar Poe, is getiteld ‘De Foltering der Hoop’. Een oude jood, opgesloten in een Spaansche kerker, heeft een middel gekregen om te ontsnappen uit zijn beschimmelde gevangenis. Bevend van verwachting sluipt hij door de eindelooze onderaardsche gangen. Bij elken stap in het duister en bij elken overwonnen hinderpaal vermeerdert zijn spanning. Met een hart, dat hamert van emotie, nadert hij den uitgang. Hij steekt zijn bonzende hoofd naar buiten en snuift de bedwelmende lucht op der vrijheid. Nog een meter maar scheidt hem van den goeden afloop. Half verlamd door wat achter en wat vóór hem ligt, doet hij de laatste schrede. Daar wordt hij opgevangen door een paar gemaskerde cipiers, die hem ongeveer toevoegen: ‘Zoo, oude rekel, wij wachten je hier al een halven dag.’ Zij brengen hem terug naar zijn hok, om over een poos, als de patiënt een nieuwen voorraad hoop vergaderd heeft, nogmaals den grendel te vergeten op zijn deur.
Deze vertelling werd een parabel, zooals sommige andere verzinsels van de twee groote visionnairs Poe en Villiers. Zij schildert nauwkeurig de doortrapte en lang niet onverdienstelijke gedragslijn eener mogendheid, wier rechtspraktijken onlangs schandaal maakten en vergeleken konden worden met de misbruiken der inquisitie. Zij teekent even juist den benauwden toestand van een andere mogendheid, die bij enkele gelegenheden misschien weinig minder meedoogenloos is opgetreden, doch die voor 't oogenblik door een samenloop van de ongelukkigste omstandigheden in een geraffineerde en ongenadige knel raakte. De gelijkenis wordt na deze toelichting klaar als kristal: de cipiers zijn de Vereenigde Staten en Frankrijk is de gevivisectionneerde jood van La Torture de l'Espérance.
Men zal nooit genoeg oratorische voorzorgen nemen bij een thema, dat niet nieuw is en vervelend wordt. Ik spreek dit niet tegen. Ik beken ook, dat de verdenking van vooringenomenheid tegenover de eigengereidste der naties en de beschuldiging van eentonigheid mij deed terugdeinzen van een vertrouwd onderwerp. Maar een nieuw feit deed zich voor, een pyramidaal en doorslaand feit dat alle weifelingen wegruimt. Stel het u even voor in letters van aanplakbiljetten: De Amerikanen wenschen een handelsverdrag. Na gedurende 1931 aan Frankrijk verkocht te hebben voor 3.803 millioen francs en van Frankrijk gekocht te hebben voor 1.544 millioen francs, en na over het eerste semester van 1932 hun rekening op Parijs gesloten te hebben met een voordeelig saldo van 1.014 millioen (1.500 millioen tegen 486 millioen francs) drukken de Yankees het verlangen uit een handelsverdrag aan te gaan. En meer was er niet noodig om den Franschen bijenkorf in rep en roer te brengen; om dezen te doen zoemen van hoop, de anderen van onrust.
Het is de derde keer, dat de oude jood, gekluisterd aan een schuld die ruim tweemaal den kolossalen goudvoorraad zijner bank bedraagt, de deur van zijn kerkerhol op een kier vindt. Eerst met de Reparaties, onzaliger gedachtenis. Gelokt door het verre gimpje eener vage belofte, welke de bewakers lieten ‘doorschemeren’, had hij den donkeren tunnel afgetast, die leiden zou tot de bevrijding. Bij den veelbelovenden uitgang vielen een paar harde handen op zijn schouders en een gegrinnik in zijn tuitende ooren, dat zei: ‘Hoor eens, zoo was het niet bedoeld.’ Hij werd teruggevoerd naar zijn cel en het fantastische avontuur (hij meende het gedroomd te hebben) kostte hem aan milliarden evenveel, als hij schuldig was en schuldig bleef.
Toen hij frisschen moed en jonge hoop verzameld had, bezocht de bekoorder hem met de verrukkende hallucinaties der ontwapening. Het was een koortsig luchtgezicht, waarvan hij niets begreep, omdat alles ondersteboven stond, maar dat betooverend wenkte op een zwarten horizon. ‘Je kunt niet betalen, fluisterden zijn geharnaste wachters, omdat je huis en je erf van de kelders tot den nok volgepropt zijn met wapenen. Schaf ze af, reduceer ze draconisch, en wij kunnen praten over een kwijtbrief.’ Het was een redeneering van het jaar nul en de gevangene twijfelde aan zijn hersens. Ja zoo niet en niet zoo ja. Rijmpje voor een heksensabbath. Moeten betalen, wanneer je niet kunt en nièt moeten als je kan. Welke listen verborg deze onzin? Maar achter den nonsens en achter het geheim flonkerde een glimpje hoop. De oude jood, een natie voorstellend van veertig millioen zielen, die een menschenleeftijd zal sloven om een rekening af te lossen uit het overschot harer inkomsten, bevond zich in het karakteristiek geval, waar slechts hoop doet leven. Wederom doorstrompelde hij de nauwe gangen zijner babylonische gevangenis. Hij sukkelde tot halverwege en bedacht zich: neen, dat was tè dwaas en tè krankzinnig. Bij den uitgang echter loeren de cipiers. Zij kennen de troebele kracht van het lokaas en op een halven dag of een half jaar komt het voor hen niet aan.
De derde proef dezer dressuur ‘in den derden graad’ is het gecomplotteerde handelsverdrag. De beruchte Tariff Bill van 1930, door een Amerikaansch senator ‘the rottenest measure ever voted’ genoemd, door de economisten bijna unaniem gekwalificeerd als ‘utterly unscientific, unsound, and iniquitous’, door een deel der pers uitgejouwd als een ongeëvenaard voorbeeld van roofzucht en schurkerij, deze fameuze wolkenkrabbende tarief-muur, alom begroet met gemor door een machtelooze wereld, bevredigt niet en verzadigt niet de Yankees van industrie en landbouw. Tenminste niet, wanneer zij de hebberige oogen richten op la Douce France, gebenedijd land, geregeerd door sentimenteelen, die men met ieder kluitje in het riet stuurt. Tijdens den oorlog maakten zij winsten van 43% (cijfer, uitgerekend door deskundigen) op hun leveranties voor het geallieerde en geassocieerde front. In 1921, joost weet tegen welke beloften, krijgen de Vereenigde Staten vrijstelling van de vermeerdering der Fransche invoer-rechten. In 1928 verzekert men hun het behoud van de tusschen-tarieven, zelfs voor 't geval Frankrijk zijn minimum-heffing verhoogt. Met een ruk klimt de Amerikaansche export in de goede jaren van 3½ milliard francs tot 7 milliard 800 millioen, terwijl de Fransche uitvoer evenredig daalt. Uitgezonderd de mechanische constructie (automobielen) en de textielnijverheid, was de geheele Fransche productie (95%) verdrukt en verdrongen door de bevoorrechting der Amerikaansche belangen in Frankrijk, door de miskenning der Fransche interessen in Amerika. Wat kon de Yankee niet verwachten van een gouvernement, dat een schandaleuze oorlogswinst bevorderd had, dat een milliarden-accept teekende uit deze inhalige owee afkomstig, en welks poppen sinds langer dan tien jaren dansten op het Washingtonsche pijpen? Alles! Bij de onderhandelingen, aangevangen op 22 Augustus, eischten de Amerikanen de clausule der meest begunstigde natie voor
100%, automobielen en textiel inbegrepen. Wat offreerden zij als tegenprestatie? Niets!
Niets? Neen, dat zou hun aard en een aangeboren gewoonte logenstraffen. De meest elementaire naturen zijn niet de minst verfijnde. Het waren primitieve hoofden, die torturen uitvonden als de Tantalus-kwelling, het Danaïden-vat en de Sisiphus-arbeid. De theoretici van business is business, zijn niet minder leep, wreed en inhumaan, dan de antieke fabulisten. Pandora's doos is hun gemeenzaamste staatshuishoudelijk voorwerp. Gelijk de Grieksche Eva lieten zij alle rampen rondfladderen over de aarde en behielden op den bodem niets dan de hoop, deze beurtelings zegenrijke, beurtelings noodlottigste en ontzenuwendste van alle begoochelingen, de hoop, gif of heul, dood of leven, naar gelang zij wordt toegediend of uitgebuit. Voor de derde maal vergaten de beulen den schuifbout op de deur van hun gevangene. Als de kaars der verraderlijke kweene uit het middeleeuwsche liedje, flakkert in het zwart verschiet opnieuw een sprankje licht. Ginds gloort op een muziek van de beminnelijkste sirenen de dageraad der bevrijding voor vier generaties, die moeten boeten voor de zonden harer te edelmoedige ouders. Looze, maar engelachtige geruchten: ‘Een handelsverdrag en we kunnen praten over een kwijtbrief.’ Niets officieels, zakelijks of schriftelijks. Niets dan een waan, een glansje van de ondoofbare, vermaledeide hoop en de oude jood komt aangewaggeld.
Zal hij erin vliegen? Dat zit nog. Boven zijn hoofd en over de bedreigingen heen, galmt uit alle hoeken van het land de tooverspreuk Do ut des, eerste noten van een rationeele economische toonladder. In onze moedertaal: voor wat hoort wat. Geen smoesjes meer geen lyriek, geen excepties, en geen begunstigde naties. De realiteit: do ut des. Delegaties bestormen de gouvernementeele bureaux met ultimatums en waarschuwingen. Het Comité voor Economisch Behoud, dat 450 syndicaten groepeert, heeft aan den Directeur der Commercieele Accoorden, die de besprekingen leidt, een aanmaning gericht, waarin pseudo-voordeelen en inschikkelijkheid met de uiterste nadruk worden afgewezen. Liever een vierkante breuk, dan verdachte onderhandelingen. Liever een wederkeerige boycot, liever openlijke vijandelijkheden van straf-tarieven, dan een nieuwe nederlaag voor een egoïstische en megalomane politiek, die niet meer protectionistisch is, doch prohibitief. Handel, industrie en landbouw, die niet over den kop en niet onder den duim willen, applaudisseeren.
Maar de gouvernementeele schulden en haar hypnotischen dwang? Pas un sou!, klinkt het van alle kanten. Geen cent!
Zoover zijn we. Een mooi begin als het einde goed is.
[verschenen: 17 oktober 1932]