Bretonsche bommen
Parijs, 12 Augustus [1932]
Het was dit jaar vier eeuwen geleden, dat het hertogdom Bretagne door Frans I werd ingelijfd bij Frankrijk. In 1491 reeds, bij het huwelijk van Anne de Bretagne en koning Karel VIII, was de zeer oude, onafhankelijke provincie als bruidsschat toegevoegd aan de Fransche kroon. Deze matrimoniale en politieke operatie, waarbij de onderdanen der jonge hertogin niet geconsulteerd waren, werd voortgezet door haar huwelijk met Lodewijk XII. Doch de eigenlijke annexatie geschiedde pas in 1532 door diens genialen en rumoerigen neef François Premier, den grooten tegenstander van Karel V in wiens rijk de zon niet onderging.
Te Vannes, het middeleeuwsch ommuurde stadje bij den Oceaan, werd deze inlijving, welke vandaag vereeniging heet, gevierd door gulle redevoeringen van den minister-president Herriot en de locale autoriteiten, door toasten en omhelzingen. Te Rennes, hoofdstad van het eertijds zelfstandig hertogdom, plaatsten zes ‘onverlaten’, ‘stommeriken’ en ‘vandalen’ in den vroegen morgen van den feestdag een dubbele lading cheddiet achter het kolossale monument, dat sedert 1911 de verfransching van Bretagne vereeuwigde in brons.
Het gedenkteeken, opgericht in een nis van het stadhuis, stelde Frankrijk voor als een dame, audiëntie verleenend op een zetel, en Bretagne als een andere dame, op een kussen voor haar nederknielend. Aan deze onderworpen smeekelinge had de beeldhouwer Jean Boucher de gelaatstrekken verleend van de afvallige Anne, die de vrijheid harer staten prijsgaf voor een mooi huwelijk. Om zulke kleine hatelijkheden van den maker (een Bretagner!) te beantwoorden met een raffinement van gelijke orde, hadden de zes samenzweerders een hunner bommen juist gezet achter den kop der trouwelooze hertogin. De ontploffing wierp het monument gevierendeeld ter aarde, doch alleen het hoofd van Anne vloog in de lucht als een ouderwetsche kanonskogel. Er vielen geen dooden, want alvorens hun lonten te ontsteken, hadden de daders gezorgd, dat het plein leeg was en bewaakten de toegangen met afgesproken signalen. Het stadhuis, een werk van Gabriel en een der bezienswaardigheden van Rennes, leed geen schade, gebroken ruiten uitgezonderd. De geheele aanslag was met overleg georganiseerd als een allegorische betooging. De uitvoerders, allen jonge lieden van om de twintig, waren zelfs zoo vriendelijk, om zich zonder moeite te laten vangen. Men krijgt den indruk, dat zij zich vrijwillig zouden hebben aangemeld, als de brigadier hen niet was komen halen. Zij wenschen klaarblijkelijk een opzienbarende handeling te bekronen met een sensationeel proces, haar zoo mogelijk te versterken met de onverdelgbare bezieling welke ontspringt bij martelaren.
‘Imbecielen!’, zei Herriot, minder woedend om de artistieke schade, dan om de domheid zijner politie, die een schandaal en een aanstekelijk voorbeeld niet had verhinderd. Herriot weet ongeveer, wat er omgaat in de hersens dezer jonge Bretagners, wien het Fransche juk knelt en die het willen afschudden. Futiliteiten, beuzelachtigheden! Onbegrijpelijke nietigheden voor ieder, die niet komt uit het schiereiland van graniet, leisteen, nevel, stormzee, legenden, spoken en doedelzakken.
Er regeerde daar een koning, Noménoë geheeten, die de helft van Frankrijk veroverde, van den Heiligen Stoel de autonomie der Armoricaansche Kerk afdwong, en oprukte tegen Parijs, toen hij door een lid van de ‘Germaansche’ dynastie der Capetingers uit den weg werd geruimd. Is het de schuld der Republiek dat deze Noménoë niet den Franschen troon besteeg en de Fransche eenheid vestigde?
Er leefden daar vissers, die reeds dertig jaar, alvorens Columbus bij toeval op de Antillen belandde, den tienden penning betaalden aan de abdij van Beauport voor de opbrengst hunner vangst in de wateren van Newfoundland, Labrador en Canada. Acht jaren vóór hij uitzeilde had genoemde Columbus te Lissabon van zekeren Coatanlem, inwoner van Bréhat, een hoop inlichtingen gekregen betreffende de Nieuwe Wereld. Kunnen de Franschen 't helpen, dat deze beroemde man buiten Bretagne zoo goed als onbekend bleef? Mag men Parijs ten laste leggen, dat de voortvarende Coatanlem niet een beetje zuidelijker koerste en meer oog scheen te hebben voor den kabeljauw en zoutevisch der Amerikaansche wateren dan voor de mogelijkheden van een onbetreden continent? Hij bewees dertig jaar voor dato, dat hij niet de kunst verstond om een hard ei recht te doen staan.
Op grond van dergelijke locaal-patriottische fabels en tegenvallers voelen sommige Bretagners zich achteruitgezet, miskend, geplaagd, genegerd, gejonast. Jeanne d'Arc joeg de Engelschen uit Frankrijk? Ja. Maar drie en twintig jaar na haar verbranding, met een leger, voor 't grootste deel bestaand uit Bretagners en gecommandeerd door Richemont, een Bretagner! Wij zeggen dat iemand ‘Bargoens’ spreekt (baragouiner), wanneer hij zich onverstaanbaar uitdrukt. Schande! Bargoens komt van de Bretonsche woorden Bara-brood en Gwin-wijn. De term is alleen uitgevonden om Bretagne te vernederen! René Descartes, de wereldberoemde hernieuwer van de filosofie, was hoewel geboren te La Haye in Touraine, van ouder op ouder een Bretagner. Om Bretagne te berooven van zijn vermaarde figuren, van zijn roem, riep men hem uit tot Franschman. Wat zou de Fransche Marine beteekenen zonder Bretagne? Wanneer men echter absoluut niet buiten een Bretagner kan en een kruiser noemt naar den Bretonschen admiraal Hervé de Portzmauguer (die te midden van vijf Engelsche schepen den brand in zijn kruit stak) dan verbastert men den naam tot Primauguet! Want geen enkele glorie mocht Bretonsch klinken. De alleen geoorloofde Bretonsche faam, dat was de taaie, kwade laster over de achterlijkheid, de vervuiling, het alcoholisme, de koppigheid der bewoners.
Zoover dreven Parijs en het Zuiden hun afkeer en afgunst dat zij, liever dan van Brest, Bretonsche stad, de voornaamste transatlantische haven van Europa te maken, de gemakkelijk te realiseeren plannen in den grond boorden, daar ze niet alleen Frankrijk, maar ook Bretagne bevoordeeld zouden hebben! Liever dan de Bretagners geleidelijk te assimileeren door het tweetalig onderwijs in te voeren, of tenminste te tolereeren, zooals men doet in de Elzas, in Gascogne, bij de Cataloniërs en Basken, verbande men van de les-roosters het Bretonsch, dat geen dialect, doch een der Stam-talen van Europa is.
Voor Parijs en het verfoeide Zuiden (‘Le Midi’) is de Bretagner alleen goed om getergd, gekrenkt, uitgebuit en gemassacreerd te worden. In 1911 had Bretagne 3.275.000 inwoners. Op dit totaal verloor de provincie gedurende den wereldoorlog in ronde cijfers 240.000 man; 7.33% van de complete bevolking! Als Frankrijk (zonder de koloniën) een gelijk percentage soldaten verloren had, zouden de Franschen 2.900.000 gesneuvelden tellen. Welnu: De koloniale troepen inbegrepen, sneuvelden grosso modo 1.500.000 manschappen van de Fransche legers. Waar zou zulk een reusachtig verschil niet tot verdenkingen en klachten leiden? Deze tenminste berusten op nauwkeurige getallen. Geen enkele andere provincie of groep, het Vreemdelingenlegioen en de Marokkaansche divisie uitgezonderd, offerden hun mannen in zoo overvloedige hekatomben voor het heil van Frankrijk, als Bretagne. Deze onevenredigheid bewijst echter niet, dat men dit gewest wilde uitmoorden. Zij bewijst enkel dat de Bretagners zich onverschrokkener toonden, geharder, onmisbaarder en betrouwbaarder in hachelijke situaties dan alle overige Franschen.
Zulke grieven, deels overdrijvingen, deels tragische misverstanden, doorspoken en ondermijnen de hersens van een partij Bretagners, die zich autonomisten en separatisten titelen. ‘Imbecielen’, zegt Herriot en men moet hem gelijk geven. Imbeciel, wijl zij een eenheid trachten te breken op het tijdstip dat Europa haakt naar rust en evenwicht, wijl Bretagne onbestaanbaar is buiten het Fransche verband, zonder het Fransche achterland. Imbeciel wegens de gevaren, waaraan verbrokkeling blootstelt tegenover recente of toekomstige volken-agglomeraties. Imbeciel, wijl zij een bewonderenswaardig rassen-complex versplinteren als Frankrijk, dat juist aan de menigvuldigheid, de verscheidenheid en de verstrengeling van menschenmateriaal, de ongeëvenaarde veelvormigheid dankt van een psychisch wezen, dat slechts na eeuwen-lange smelting en hersmelting gemodelleerd wordt.
Maar als men weet wat er omgaat in het brein der autonomisten, men weet niet wat er roert in hun hart. Een kracht kan imbeciel zijn en onbedwingbaar. Redelijkheid en redeneering, wapenen, macht en numeriek overwicht, vermochten nimmer iets tegen de impuls van een obscuren hartstocht. Van alle Fransche autonomisten, Cataloniërs, Provençalen, Elzassers, Vlamingen, zijn de Bretagners de eersten om bommen aan te wenden als strijdmiddel. Bommen van geïsoleerden, die men eerst genegeerd heeft, daarna bekladde door verdachtmakingen, tenslotte uitscheldt, opsluit en straft. Men hoopt, dat de zes jonge lieden, roekeloos en bezield genoeg voor een onzinnige daad, niet de dolende energie verzamelden eener verborgen en vertakte stroombaan. Niemand echter is daarvan zeker.
[verschenen: 12 september 1932]