Komen en gaan
Parijs, 5 Augustus [1932]
De teekenen, welke wij in een brief uit de vroegste lente-dagen aankondigden voor hooimaand, zijn verschenen aan den financieelen hemel. Gedurende de eerste helft van Juli ging een poort open van het ondergrondsche labyrinth, zoo dikwijls beschreven als gehouwen in de rots, bomvrij gemaakt met cement, gasvrij door chemische absorptie-toestellen, verdedigd met wapenen, electriciteit en sloten, alle drie even geheim.
Het fantastisch gewelf liet een fragment van de prooi los, welke men voor immer gekluisterd waande in de kerkers, waarvoor de Franschen den schilderachtigen en onvertaalbaren naam vonden van oubliettes, d.w.z. een gevangenis, diep genoeg, om er vergeten te worden. Men geloofde zijn oogen niet, toen de balans der Bank van dit evenement gewaagde. Eerst kwamen 64 millioen francs in den vorm van gouden staven aan het daglicht. Een week daarna had de minotaurus, die Clément Moret heet en in zijn onzichtbaren roofburcht de schatten der wereld opstapelde, nogmaals voor 98 millioen vrijgelaten. Op de balans van gisteren boekte hij een ontsnapping van 142 en een half millioen. In dezelfde periode wisselde hij voor meer dan een milliard buitenlandsche valuta. Alles bij elkaar geteld gaf hij in zeven dagen aan 900 millioen de vrijheid; voor een begin is dat niet kwaad. Het rhythme ving kalm aan, om te versnellen met een gevoelig accelerando. In welk tempo zal de lang verbeide bevrijding doorzetten? Allegro agitato, andante con moto of allegretto grazioso? Dat hangt af van den tocht, welken de gaten maken in de gepantserde catacomben en van de tochtlatten, waar een onaandoenlijk gouverneur zal trachten de scheuren te stoppen.
Maar een sprookje is uit, en een tijdvak schijnt afgesloten. Het sprookje, dat men elkaar sinds drie jaren vertelt van Frankrijk's onverzadelijken gouddorst, van zijn vrekkige passie voor het geele metaal, van zijn satanischen lust, om elke beweging te remmen met bijeengezamelden ballast, van zijn misdadige hamstering, van zijn verdorvenheid, om een opslagplaats van levende materie te gebruiken als kerkhof. Het tijdvak, dat de kostbare delfstof in regelmatigen cadans en in toenemende hoeveelheden naar Parijs gezogen werd, dat men de kluizen moest uitbouwen om ze te bergen, dat men iederen dag 106 rijen van staven en munten zag aangroeien, dat men fabels oprakelde over den vloek van het ‘barbaarsche idool’, en meer huiverig dan bewonderend, de hekken bekeek der Rue de la Vrillière, langs welke de antipathieke afgod zijn doodsche tempels binnentoog.
Hij was gevreesd, verfoeid, gehuldigd en aanbeden. Men beminde hem gelijk de Carthagers waarschijnlijk den ijzelen Moloch beminden, in wiens gloeiende armen zij hun kinderen roosterden. Men vereerde hem, wijl hij onverbiddelijk was en onhandelbaar. Hij vertegenwoordigde een zinnebeeld van elementaire en onfeilbare krachten, die rondzwierven met de willekeur van een hittegolf, een hagelwolk, een sprinkhanenzwerm, en andere verschijnselen, tegenover welke men machteloos staat. Zoo stelde men de zaken tenminste voor, zoolang het phenomeen zich bewoog in de richting van de Seine en zich ontlaadde over de oude stad. Wie kon beletten, dat deze gouden regen zich samenpakte boven het eerste arrondissement van Parijs? Niemand. Wie kon den stroom kanaliseeren? Geen menschelijk wezen, want hij kanaliseerde zichzelf, gedreven door factoren, welke zich niet geheel vormden buiten onze kennis, maar voor 't grootste deel buiten ons bereik.
Gelijk men eb en vloed ondergaat, volle en nieuwe maan, zomer en winter, aardbevingen en vulkanen, zoo onderging men het goud als een natuurwerking, welke men weliswaar in formules kon samenvatten, kon bestudeeren, volgen en zelfs voorspellen met een vrij groote zekerheid, doch waarop men verder even weinig invloed kon uitoefenen, als op een zonsverduistering. Men nam 't zooals het kwam, hoewel men nauwelijks begreep, waartoe het diende. Hoe meer goud men bezit, hoe minder het zichzelf weet te garandeeren, weet te vrijwaren tegen wisselvalligheden. Deze rijkdom was gebleven, gelijk de Ouden hem beurtelings hadden afgebeeld: als een onwijs kind, als een blinde grijsaard. In beide gestalten symboliseerden zij een nadeelig saldo, een deficit van evenwicht en volharding, een ontoereikendheid.
Maar als men zijn grillige omzwervingen niet kon richten, als men 't onbetrouwbaar oordeelde, zwak en ongestadig, wie durfde het goud afwijzen, wanneer het vrijwillig kwam aanvliegen, of zich voor papier te koop bood? Niemand. Men becijferde drie jaren lang de schade, welke het berokkende, den last, dien het veroorzaakte, en de slechte faam, welke het op den hals haalde. Men citeerde, als summum van onredelijkheid, de schoolboeken die leeren, dat men ten tijde van Karel den Grooten een heelen os op stal kon koopen voor zes stuivers terwijl men vandaag, met meer dan twee en tachtig milliard goud in kas, voor hetzelfde bedrag niet eens een brok ‘versche waar’ kan aanschaffen voor de kat. Een ingeworteld bijgeloof echter verhinderde, om dergelijke rampen af te wenden met maatregelen, welke ieder kende en waarover men beschikte. Hoewel niets gemakkelijker valt, dan het noodlottige goud op de vlucht te jagen, behield men het, na het feestelijk te hebben verwelkomd. Men adoreerde het, ofschoon 't een tyran bleek, wiens ondraaglijke eigenschappen dagelijks werden opgesomd. Men wilde niets hooren van plannen tot ‘herdistributie’. Geduldig wachtte men tot het uit eigen beweging zijn verhuizingen zou hervatten. Het goud herdistribueert zich best alleen, beweerde men in de weken van den sterksten toevloed. Zelfs in dit opzicht krijgt men gelijk en blijft men consequent.
Welk percentage waarheid of oprechtheid steekt er in deze fatalistische en wetenschappelijke theorieën? Wie kan het zeggen? Vandaag geldt als verklaring voor de eerste nieuwe metaal-verschuivingen het langdurig formidabel tekort van de handelsbalans en het krimpend excedent der betalingsbalans. Doch welke natie verheugt zich nog in reëele overschotten op deze posten? Wiens barometer wijst hier nog mooi weer aan, of bestendig? En wanneer een der imposantste bergen goud niet kan verhoeden - zonder te slinken en misschien weldra weg te smelten - dat zulke inzinkingen zich voordoen, wat baat dan al de gele substantie der planeet?
Het is mogelijk, dat dit als boutade of sophisme klinkt in de ooren van zuivere economisten. Laten zij mij vergeven, die slechts registreer wat ik waarneem: een mogendheid in het zenith harer financieele rijzing, die de eerste stappen zet op de nederwaartsche helling. Met twee en tachtig milliard in de kelders, zal de weg naar de vlakte eenigen tijd duren. Verrassingen zijn niet buitengesloten, evenmin als accidenten, halten en zijpaden. Maar gesteld, dat zij zich nog een poos vastklampt op de bereikte toppen, wat heeft deze klim haar gebaat? Van het sprookje harer schraapzucht zal lang nog de nasmaak kwellen eener onverdiende reputatie van vrekken. Wat rest haar uit het tijdvak van den bloei? Niets dan een massa metaal, die vandaag nog werkelijkheid, over twaalf maanden wellicht herinnering is. Naast die tonnen goud, welke de Bank niet kon munten en in omloop brengen, zonder haar positie te verzwakken, kwijnen handel en nijverheid. Ondanks het geweldige vermogen tot macht, dat men toeschrijft aan een dergelijken voorraad specie, leed de Fransche politiek nederlaag op nederlaag. Met een weergalooze krijgskas handhaaft Frankrijk zich ternauwernood als mogendheid van den eersten rang naast een land als Italië, dat in alle opzichten armer, doch oneindig actiever en zelfbewuster is.
Het wonderlijkste blijft, dat slechts weinig Franschen, en nog zeer sporadisch, vragen: wat doen wij met de potentieele energie, welke begraven ligt langs de Seine? Er bestaat veel kans, dat deze gedachte pas in het nationale brein zal opkiemen, wanneer de wet der communiceerende vaten, welke in dit domein den naam van gouden standaard draagt, de voornaamste ongelijkheden en de voorsprongen vereffend heeft. Dan zal het te laat zijn. Behalve voor geschiedschrijvers, om voor den zooveelsten keer te constateeren dat het bevoorrechte Frankrijk geen enkel zijner schitterende kansen heeft weten te benutten. Men verbeelde zich even een Mussolini aan het hoofd der hier vergaarde mogelijkheden, om te peilen tot welken graad de huidige Franschman ongevaarlijk en harmonieus is op een aardbol, die roept om heerschers.
[verschenen: 3 september 1932]