Een schim
Parijs, 23 Juli [1932]
Het was gisteren precies honderd jaar geleden, dat de zoon van Napoleon en de Oostenrijksche aartshertogin Maria-Louise te Schönbrunn stierf op den leeftijd van 21 jaar. Toen deze gedenkdag naderde, is er in de lente een oogenblik sprake geweest om het gebeente van den Roi de Rome, dat rust in de crypt der Kleine Capucijner-kerk op de Neue Markt te Weenen, uit de ‘Kaisergruft’ over te brengen naar den Dom der Invaliden te Parijs en hem te vereenigen met zijn doorluchtigen vader. Daar het plan nergens warmen weerklank vond, hebben de ontwerpers niet verder aangedrongen en het is bijna zeker, dat het Fransche gouvernement de aanwijzingen der publieke opinie zal bekrachtigen door de romantische voornemens te verijdelen met een zwijgend verzet.
In 't begin dezer eeuw, toen Sarah Bernhardt L'Aiglon creëerde van Rostand, was de herinnering aan het ‘Arendsjong’ nog iets meer dan een litterair thema en de menigte trilde niet alleen voor de woordkunst der berijmde tiraden. Zij trilde hoofdzakelijk voor de bravoure, het heroïsme en den offerzwijmel, waarmee de dichter zijn verzen, die naar kruitdamp ruiken, had volgeladen. De oorlog heeft deze amateurismen met tak en wortel uitgeroeid, zoowel bij de schrijvers, als bij het volk.
De Koning van Rome, na een symptoom geweest te zijn der gistingen van het Europeesche bloed, werd een historische figuur als duizend anderen, die voortbestaan in een jaartal zonder het gemoed te beroeren. Hij had 1870 overleefd, ondanks Sedan, en de tweede instorting van den keizerlijken troon. Alle gevoelens evenwel die hij verzinnebeelden kon, stierven weg in 1918. Wanneer Bonaparte nog nawerkt tot den huidigen dag wegens het onuitwischbaar merk, dat zijn genie drukte op alle dingen, de Napoleonitis daarentegen werd uit het Fransche organisme totaal verwijderd. Men begreep eindelijk, dat de Bonaparte der Invaliden een uniek verschijnsel was, waarop erfelijkheidstheorieën niet toepasselijk zijn; dat hij daar alleen moest blijven onder het roode porfier en den blauwigen glans. Zijn uitstraling is onbegrensd, doch beperkt tot zijn persoon. Dit werd ten laatste zoo duidelijk, dat niemand zelfs eraan dacht om voor het honderdste jaartij van den Duc de Reichstadt een wederopvoering te geven van L'Aiglon. Alle herinnering bepaalde zich tot een schamele ceremonie van spaarzame getrouwen en verwanten. Zoo zwak werd de weerklank van een sentiment en een legende waarin Frankrijk sedert Victor Hugo was opgegroeid.
De gelegenheid nochtans om den prins te omkransen met lauweren voor zijn eigen verdiensten, met een aureool voor zijn dubbele afkomst, toonde zich gunstiger dan ooit te voren. In 1919 gingen de geheime Habsburgsche archieven open, die tot dien toe gesloten gebleven waren voor het historisch onderzoek. Een nauwgezet en onpartijdig geleerde als Jean de Bourgoing koos zich tot vak de geschiedenis van het kind, dat bij zijn geboorte een Romeinsch koninkrijk kreeg en op zijn zevende jaar een hertogdom. Uit stapels vergeelde papieren, uit tallooze schriftelijke rapporten en brieven reconstrueerde hij dag voor dag de Weensche opvoeding, waarover de onteerendste fabels geloopen hadden. Hij publiceerde de resultaten van zijn jarenlange studie onder de titel ‘Le Fils de Napoléon’. In plaats van den gedegenereerden knaap, dien vroegere historici op zeldzame uitzonderingen na hadden afgebeeld, in plaats van het verwijfde, verbasterde aartshertogje, meer bekommerd om zijn toiletten en zijn successen bij de dames, dan om het testament van St. Helena, leerde men op gezag van documenten een jongen man kennen, die ernstig gestreefd had om een buitensporigen vader niet onwaardig te zijn. Octave Aubry op zijn beurt, profiteerend van Bourgoing's archivalische nasporingen en ze rangschikkend tot een levendigen roman, schreef voor het gedachtenisjaar zijn ‘Roi de Rome’. Van zijn prilste jeugd tot aan zijn doodsbed schildert hij een zeer aantrekkelijk mensch, die zich eerst instinctmatig, later ten volle bewust, rekenschap gaf van een pathetische roeping, van een onmogelijken plicht, een zoon, op wien het vaderlijk vuur was overgeslagen, die zich zonder huiveren, met hartstocht en gedreven door eigen innerlijken drang, voorbereidde tot een raadselachtige, maar verheven taak.
Toen hij in 1814, drie jaar oud, de Tuilerieën verlaten moest, klampte hij zich vast aan de gordijnen, aan de trapleuning, roepend: ‘Puisque papa n'est pas là, c'est moi qui suis le maître’. Het was geen gemakkelijke onderneming voor Metternich om bij dezen kleinen gijzelaar, die zich vroeg reeds zoo gebiedend en zelfstandig toonde, alle Fransche geheugen uit te dooven en hem te vormen tot een goed Oostenrijker. Hij wil geen Duitsch leeren en schreeuwt: ‘Je veux, je veux être un Français’. Is hij slecht behandeld door zijn Habsburgsche familie, gelijk men dikwijls verhaald heeft? Neen, zijn jeugd is niet somberder gemaakt, dan de raison d'état van Metternich eischte. Zijn moeder Marie-Louise, maîtresse geworden van Graaf von Neipperg, veronachtzaamde hem, doch het schijnt, dat zijn grootvader Franz, dezelfde voor wien Haydn het ‘Gott erhalte’ componeerde, van hem hield en zijn genegenheid uitte voor zoover de grimmigheid en de politieke inzichten van zijn Kanselier dit toelieten.
Franz gaf hem uitstekende professoren, leidde hem op voor den militairen stand, en wenschte, dat hij Oostenrijksch generaal zou worden, een nieuwe prins Eugenius. Zijn opvoeders spraken hem echter nimmer van zijn vader. Doch hij vergat hem nooit en de dood van Napoleon berokkende hem in 1821 een zwaar verdriet. Maar hij leerde zijn beteekenis pas kennen op zijn zestiende jaar, bij het onderwijs in de moderne geschiedenis. Hij was toen volslagen Duitscher geworden en zijn Fransche natuur onderging een volle eclips. Heeft Metternich geweten en berekend, welk een tweespalt, welk een tragedie in deze kritieke periode bij een rechtschapen, ontvlambare natuur ontkiemen moest uit de revelatie van Napoleon's grootheid, zijn veldtochten, zijn overwinningen, zijn val, zijn testament, zijn Mémoires? Dit is onbekend. Maar zeker was Metternich's systeem van verdonkeremaning het minst geschikt om de Duc de Reichstadt te dresseeren tot een loyaal Oostenrijksch prins en een betrouwbaar generaal.
De schok der openbaring herstempelt hem snel tot Franschman. Hij kent geen ander doel meer, dan zijn vaderland en zijn troon. Terwijl hij zijn studies in de krijgskunde voortzet, hardt hij zich met Spartaansche oefeningen voor het soldatenleven. Hoewel robuust van gestel ruïneert hij zijn gezondheid in uitputtende paarderitten door regen en sneeuw. Hij haalt zich een longontsteking op den hals, welke de arts verzorgt als een leverziekte. Zijn rechterlong wordt aangetast door tering. Een milder klimaat kan hem redden, doch Metternich weigert het verlof voor een reis naar Napels. Zijn gekwelde, onrustige geest, die slingert tusschen Oostenrijk en Frankrijk, tusschen Habsburg en Bonaparte, verhaast zijn kwaal en zijn uiteinde. In den vroegen morgen van 22 Juli sterft hij na een hevig onweer, waarbij de bliksem een der steenen arenden verbrijzelde van het paleis. Zijn laatste woorden waren in 't Duitsch: ‘Mutter, Mutter, ich gehe unter’. Den vorigen avond had hij geijld met een heesche, onherkenbare stem: ‘Je veux la mort, rien que la mort. Span de paarden in. Ik moet mijn vader tegemoet. Ik moet hem nog eenmaal omhelzen.’
Het is moeilijk om het lange leed te peilen, dat deze gebroken ziel van kindsbeen af geteisterd heeft. Alle getuigenissen bevestigen, dat het lot van den Roi de Rome uiterlijk draaglijk, innerlijk onduldbaar was. Zij zuiveren hem ook van verdenkingen die onvermijdelijk waren, zoolang juiste gegevens ontbraken. Maar deze rehabilitatie komt op een tijdstip, dat zij de natie, welke zij 't meest treffen moest, onverschillig laat. Men heeft geen vrije uren meer voor nuttelooze verteederingen. En deze zwijgende tragedie der onmogelijke keus tusschen een bijna mythologischen vader, die vergelding wil en een trouwelooze, zonder wederliefde beminde moeder, de keus tusschen twee vijandige vaderlanden, twee tegenstrijdige naturen, twee ongelijksoortige stammen, dit woordelooze drama zonder handeling, zonder ontknooping, in een omgeving zonder vreugde, zonder horizon, wekt in menig binnenste sterker afgrijzen dan medelijden, omdat het welsprekender dan de nederlagen van Waterloo en Sedan, dan de rampen der Habsburgers uitdrukt, welk een onverbiddelijke roem ligt over twee toevallig, maar onverbreekbaar verbonden keizersgeslachten.
[verschenen: 20 augustus 1932]