Een beroemde firma
Parijs, 12 Juli [1932]
Sinds een wet van 1901 contrôle uitoefent op de vereenigingsmanie der Franschen, vermeldt de Staatscourant elken dag de oprichting van gemiddeld dertig nieuwe genootschappen. Dat geeft ongeveer 11.000 per jaar en 340.000 over het verstreken deel onzer eeuw. Wat kuddegeesterij betreft doen de Franschen waarlijk niet onder voor Engelschen en Duitschers. Zij stellen Statuten op en betalen contributie voor de ernstigste en komiekste doeleinden. Hun onafzienbare collectie is vorige week vermeerderd met een ‘Syndicaat van misdeelden der Grammaire van de Académie Française’. De jonge bond liet zich nog niet wettelijk inschrijven doch niets staat deze formaliteit in den weg. Tegen een bijdrage van één cent kan men reeds deelnemen aan de werkzaamheden der vereeniging die onder hare eerste leden zelfs hoofdredacteurs van kranten telt. Haar orgaan is het overal gelezen Weekblad Candide.
Het syndicaat begon zijn actie met het ontwerpen eener dagvaarding in den zuiversten deurwaardersstijl, welke na goedkeuring der leden gezonden zal worden aan Doumic René, genomen in zijn hoedanigheid van levenslang secretaris der tweede klasse van het Instituut, gemeenlijk Académie française genaamd. Gedagvaarde kan niet onkundig zijn van en kan niet loochenen dat hij onlangs bij den uitgever Didot Firman, Rue Jacob, een werk verkrijgbaar heeft gesteld onder den titel van ‘Grammaire de l'Académie Française’, bestemd zijnde om vast te leggen, ne varietur, de goede gebruiken van Fransche taal en spelling. Ondergeteekende eischers, domicilie kiezend bij een advocaat, beteekenen, zeggen en verklaren aan Sieur Doumic René dat zij zich gehaast hebben, zoodra genoemd werk verscheen, om er zich exemplaren van aan te schaffen, de eene genaaid voor den prijs van 15 francs, de andere gebonden in namaak-leder tegen den prijs van 20 francs, maar dat zij in plaats van den beloofden grammaticalen Code slechts een prul verworven hebben; dat in den tijd van twee maanden genoemde grammaire der Académie Française hare onwrikbare regels gewijzigd heeft op bladzijden 5, 8, 13, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 28, 29, 82, 85, 93, 104, 105, 128, 129, 160, 163, 190, 235..., dat eischers geschaad in hun belangen, het recht bezitten om van gedagvaarde teruggifte te vragen van den koopprijs, opschorting van den verkoop wegens bedrog op de aangeboden koopwaar, de uitgave eener grammaire waaraan de tweede klasse van het Instituut gemeenlijk Académie Française genaamd, ne varietur, verplicht wordt zich te houden, mitsgaders een door de Rechtbank te bepalen schadeloosstelling voor de moreele en materieele nadeelen welke voor koopers uit het gebruik van genoemde spraakleer des heeren Doumic René zijn voortgevloeid.
Zoo kluchtig dit exploot lijkt en zoo vroolijk de vereeniging die het opstelde, zoo erbarmelijk is de flater die den paskwilligen bond en zijn rekest motiveert. Ontelbare malen heeft men de ‘tweede klasse van het Instituut’ gepersifleerd in een land en een tijd die berucht zijn om hun hekelzucht. Maar zelfs in de jaren toen menigeen vond dat de Académie Française zich te nauw vermaagschapte met den lichten Chat Noir, of in de periode toen zij personen, die nimmer iets geteekend hadden dan ambtenaarlijke sollicitatie- en ontslagbrieven, verkoos boven letterkundige figuren, bleef zij voor binnen- en buitenland de achtenswaardige instelling die in de veelheid der verschijnselen de eenheid nastreefde en te midden der veranderlijkheid den samenhang. Als zij zich gemésallieerd had met oppervlakkige of onbeduidende arrivisten, zij vergoedde deze fout met staatslieden en maarschalken van Frankrijk. Wanneer zij nullen verheven had tot den rang van onsterfelijken, zij vereffende dit tekort met een genie als Paul Valéry. De spot was chronisch en gerechtvaardigd doch stuitte telkens af op de herstellingsvermogens van het illustere gezelschap. De Académie had zich geblameerd. Zij had zich echter nog nimmer geridiculiseerd.
Geridiculiseerd in haar waardigheid, in haar intellectueele reputatie. Geridiculiseerd ex cathedra, in de vervulling der functie welke haar stichter haar toewees. Geridiculiseerd op een terrein waar geen discussie mogelijk is en waar de lichtzinnigheid waarmee zij handelde elke kans op verdediging uitsluit. Een der laatste autoriteitsbeginselen die in Frankrijk nog hecht overeind stonden, werd kaduuk sinds de eerste de beste leerling de Grammaire der Académie slechts behoeft op te slaan om in deze gegarandeerd dogmatische spraakkunst de zotheden, de nonsens, de treurigste stommiteiten aan te wijzen bij honderden en zich grinnikend te verkneuteren over zooveel gezagdragend onverstand.
Temidden der verwarring van stijl en begrippen welke omstreeks vier jaar geleden heerschte bij schrijvers en leeraars, had de Académie met ophef verkondigd, dat zij, getrouw aan hare rol en aan de traditie, een grammaire ging samenstellen die de onveranderlijke toetssteen zou zijn voor geschreven en gesproken Fransch. De natie, die tuk is op grammatica als andere volken op voetballen, wachtte met spanning de voltooiing van het grootsche werk dat een einde moest maken aan de anarchie. Toen het boek verscheen na eindelooze communiqués, verwikkelingen, intriges en onbegrijpelijk geharrewar, vloog ieder erop aan. Binnen twee maanden overschreden de verschillende oplagen honderdduizend exemplaren. De grammaire werd een schitterend zaakje. Maar terwijl de persen rolden, onderzochten kenners den doorluchtigen leidraad van regels, uitzonderingen en definities. De ergste geruchten begonnen hun stille ronde, en de leden der Académie hun haastige correcties. Wie schreef het meest academische Fransch: hij die zich richtte naar de eerste, of hij die de voorschriften opvolgde der twintigste, dertigste editie? De vraag werd in de periode der examens een gewetenskwestie. Doch de extravagante afzet van hun product liet den verheven auteurs geen week respijt. Zij corrigeerden nog toen Ferdinand Brunot den eersten knuppel wierp in het hok der Veertig, en de losloopende geruchten deed condenseeren tot vlagen van verontwaardiging, ontsteltenis, spijt, schaamte en verlegenheid.
Ferdinand Brunot is een eminent linguïst en tot overmaat behoort hij tot een andere der vijf ‘klassen’ van het Institut de France, tot de klasse der Inscripties. Tegen de 250 pagina's der academische grammaire, schreef hij 130 pagina's ‘Observaties’, ontdekte, hekelde en verbeterde 300 (drie honderd) taalkundige blunders. Brunot's critiek was vernietigend en wekte een ware opschudding. Door de haast echter, waarmee de geleerde moest werken, om de steeds rollende persen bij te blijven, kon zij slechts provisorisch zijn. Anderen trouwens, stonden klaar om in te vallen, toen de sensatie van Brunot's studie nauwelijks geluwd was. De tweede knuppel werd gegooid door Baudry de Saunier. Als de eerste aanvaller tot schrik der auteurs een deskundige was, de tweede bleek tot hun schande een buitenstaander, die niet minder raak sloeg. Naast de vroegere werken van Saunier (De kunst om goed een automobiel te besturen; de recepten van den chauffeur; De weg-code; Het examen voor een rij-bewijs!) zag het publiek tot zijn vermaak een pamflet verschijnen, dat den titel droeg van ‘Gaités et Tristesses de la Grammaire de l'Académie Française’. Hetgeen aan Brunot ontsnapte, wordt hier geschift met een grimmige ongegeneerdheid. Wat zal er overblijven van de fameuze Grammaire, wanneer een derde en vierde censor zich aan den arbeid zetten?
Uit al deze herrie groeide het ‘Syndicaat der misdeelden’ en het onherstelbaar discrediet der Académie Française. Ik ga grif accoord met Baudry de Saunier, waar hij op de laatste bladzijden van zijn boek de satire laat varen, en orakelend constateert: ‘dat zulk een schandaal zich heeft kunnen voordoen; of het de schuld is van een enkel lid der Académie, of van meerdere leden; dat zij niet gevoeld heeft, hoe bij de verschijning eener Grammaire, geteekend door Haar de reputatie van het geheele Genootschap betrokken was; dat zij zoo weinig besef heeft van haar waardigheid, om onder haar naam bladzijden te publiceeren, waarvoor het minste onderwijzeresje de tanden laat zien van 't lachen; dat de vreemdeling, die van onze taal houdt, erdoor van zijn stuk raakt... er bestaan geen sterkere bewijzen voor het naken der revoluties, welke rondom ons aandreigen.’
Nimmer, inderdaad, heeft men een dergelijk inzinking waargenomen van een officieel staatslichaam, steunpilaar en hoofdpijler eener maatschappij.
[verschenen: 6 augustus 1932]