Nieuwe stemmen
Parijs, 8 Juli [1932]
Hoewel de laatste berichten uit Rusland niet beter zijn dan vroegere, kan men sinds enkele maanden in de geestelijke oriëntatie van Frankrijk een verschuiving waarnemen naar den kant der Sovjets.
Dat kwam niet, omdat de partij van Arbeiders en Boeren aanzienlijke vorderingen maakte in leden-aantal, in roerigheid of in publieke belangstelling. De partij houdt zich merkwaardig koest, en ook de Ambassade treedt op met een ongewone discretie. Die zwenking valt evenmin toe te schrijven aan verstandelijke oorzaken. Iedereen bleef op de posities van pro of contra, welke eertijds betrokken werden. Het jaarlijksche contingent van aankomende jeugd, gestudeerden of belhamels, beiden in gelijke mate belust op ommekeer, en onberaden bevliegingen toonend voor het communisme, vermeerderde niet. Men zou eer geneigd zijn te denken, dat ook in deze gelederen een periode van stilstand aanving. Onder propaganda-vertooningen van het Vijf-jaar-plan, die ik bijwoonde in bioscopen van de boulevards, hoorde ik slechts één fanatiekeling schuchter applaudisseeren voor het stroomend metaal van een hoogoven. Hij sleepte niemand mee en zelf vond hij 't waarschijnlijk een beetje gek, om zich op te winden voor dingen die sedert een menschenleeftijd alledaagsch werden bij Schneider-Creusot, Krupp, Skoda en Poetiloff. Een militaire revue te Moskou, een regiment, dat in parade-pas marcheerde langs een Turksch minister, liet de méést overtuigden perplex. Voor aanhangers der zuivere leer moet de communistische parade-pas een verrassend schouwspel zijn. Ongeloovigen zelfs vonden het een tikje penibel.
Neen, de wijziging in de geestesgesteldheid der Franschen ten opzichte van het voormalige ‘roode gevaar’ is subtieler.
Niet de ideeën veranderden, doch veeleer het klimaat, waarin de ideeën zich ontwikkelen. Een inschikkelijke, milde atmosfeer daalde spoorloos neer uit kringen, die de temperatuur regelen. Beproefde wapenen verloren als bij tooverslag hun scherpte, onverzettelijke tegenstanders hun vinnigheid. Een geruischlooze hand schoof van de oogen het scherm weg, dat het uitzicht belemmerde, of, naar u belieft, omhulde de blikken met een regenboog-kleurig gaas. Geen enkele oprechte vrede is geteekend, want er gaat geen maand voorbij, of men ontdekt een rijk-betaald spionnen-nest. Geen enkel geschil werd beslecht, want de practische dwepers eischen nog steeds de beurs en het leven. Maar als de roode aanvaller zijn doortastendheid remde, de blauwe tegenstander verspeelde zijn hartstocht. Hij helt over tot indulgentie, het eerste stadium van meegaandheid.
Was het een jaar geleden denkbaar dat een Fransch minister zich openlijk geïnteresseerd zou verklaren door ‘het Russisch experiment’? Deze pionier is Anatole de Monzie. Hij staat aan het hoofd van het departement, dat vandaag Education Nationale heet en van de stichting der Republiek af Instruction publique genoemd werd. Hij is ‘Grand Maître de l'Université’. In een redevoering te Bourges prees hij het huidige Rusland gelukkig, omdat... ‘de eenige coquetterie van het bewind, de eenige uitzondering op den algemeenen maatstaf is de intelligentie, de kennis, het wetenschappelijk onderzoek en de ontdekkingsijver’. Hij voegde bescheiden hieraan toe, dat 't niet onmogelijk was voor Franschen, om even voortreffelijke daden te volbrengen als de bolsjewisten! Men heeft hem gevraagd, of deze ontboezeming als grap bedoeld was. Maar grap of geen grap (men weet dat nooit precies bij humoristen), een flatteerender brevet werd aan Moskou nimmer uitgereikt.
Een andere opzienbarende bekeering is die van André Gide. Deze spitsvondige, veelvormige, ongestadige en begaafde schrijver bezit ongetwijfeld de beste voelhorens onzer eeuw, doch misschien ook het slechtste geweten. Hij deelt met Charles Maurras den invloed, welken fascineerende figuren kunnen uitoefenen op hun jonge tijdgenooten. Hij is de laatste spruit eener familie van ‘grands bourgeois’, gefortuneerd, beroemd, onafhankelijk en mefistofeliaansch geslepen. Deze lyricus en literator, die de hoogste en de laagste sentimenten verheerlijkt heeft, verklaart zich in het laatste nummer der Nouvelle Revue Française bereid, om met roode vlag en wimpel over te loopen naar de andere zijde der barricaden. ‘Het maakt deel uit van mijn optimisme, schrijft hij, om mij te voelen aan den kant van hen, die men onderdrukt; en ik weet, wanneer ik met hen hun lijden draag, dat mijn optimisme niet terneergeslagen zal worden. Het diepe optimisme is altijd aan den kant der martelaars. Ik voel mij vandaag niet “menschelijker”, dan toen men in mijn werk geen sporen kon vinden van deze zorgen. Ik bekommerde mij eenvoudig over haar aanwezigheid, meenend, dat zij niets uitstaande hebben met kunst. Doch wie durft vandaag nog praten over kunst? Liever ophouden met schrijven, dan datgene verzwijgen, waarvan mijn hart vervuld is. Ik zou lang genoeg willen leven om het Russische plan te zien slagen en de Staten van Europa gedwongen, om te buigen, voor wat zij koppig miskend hebben...’
In plaats van argumenten behelst deze belijdenis van geloof slechts sentimenteele overwegingen. Doch zei ik niet, dat het Russische vraagstuk een kwestie was geworden van sentiment? In welk opzicht immers, en tot welken graad kan men de Russen martelaars en onderdrukten noemen, die sinds verscheiden jaren worden geholpen, gesteund, geleid door de kapitalen, de credieten, de ingenieurs, de gespecialiseerde vaklieden, de professoren en leeraars van driekwart der beschaafde aarde? Wat verlangt André Gide nog meer? Aanschouwde men in den loop der wereldgeschiedenis ooit zulk een relatieve belangeloosheid, in ieder geval ooit zulke onpartijdigheid en zulk een paradox tegenover een partner, die zich zelf tot doodsvijand uitriep en bij hel en hemel zweert, dat hij ons verdelgen zal? Wanneer het bolsjewisme slaagt, wanneer het ‘plan’ niet mislukt en nog ten deele lukt, aan wie zal Rusland dit te danken hebben? Aan de professoren, specialisten, ingenieurs, credieten en kapitalen, waarmee men de ‘onderdrukten’ en de ‘martelaars’ te hulp is gesneld.
Een zonderlinge mode echter, en onze oude hang naar luchtspiegelingen vraagt boeken als die, welke dit jaar verschijnen bij tientallen en waaronder ‘L'U.R.S.S. sans passion’ van Marc Chadourne, niettegenstaande zijn zichtbare toegevendheid, een der begoochelendste is. Want door een zekere magie in de belichting van feiten en menschen, door kleine, gevoelige nuances in den toon weet Chadourne, letterkundige evenals Gide, toestanden te vergoelijken en aannemelijk te maken, welke geen enkel geciviliseerd mensch in 't begin dezer eeuw begrepen en geduld zou hebben. Hij verbergt niets of weinig. Noch de alomtegenwoordige wandluizen, noch de draconische tyrannie van de Sovjetsche gidsen van de ‘Intourist’ (een afdeeling van de Geepeoe) buiten wier hoede de reiziger in Rusland nergens onderdak en eten vindt. Hij verheelt niet de bouwvalligheden, het verwaarloosde plaveisel, de armzalige ouderwetsche taxi's, de gewilde wanstaltigheid der kleeding, de duurte, de schaarschte, het gebrek, de voedselkaarten, de dwaze, primitieve vergoddelijking van den arbeid, van de machine, van het ‘plan’, noch de innerlijke verschrompeling van boer en werkman, voor wie plan, machine en arbeid de eenige toevlucht, het eenige ideaal zijn geworden in een verstikkende hypnose van tabellen, statistieken en paperassen.
Maar hij weet dit ideaal tevens zóó te wortelen in een soort van mystiek, een soort van onmenschelijke bevlogenheid, van gigantischen drang, om een aarde en een geluk te bouwen, dat men wegens deze geïnspireerde furie alle misbruiken, alle tekortkomingen, alle dwingelandij en alle afstomping zou willen vergeven. De paar bladzijden, waarin hij eerst de beklemdheid, daarna de plotseling ontketende vreugde der werklieden verhaalt, die opjuichen, wanneer de trein, welke hen naar Europa terugvoert, de grens overschrijdt, en ook niet de tragische bekentenis van een Duitsch ingenieur, die heel dat mystieke arbeids-enthousiasme uitlegt als een wanhopig resultaat van schrik en onverbiddelijk moeten, en evenmin de herademing van Chadourne zelf, wanneer hij met een Parijsch chauffeur kan klinken ‘op de vrijheid’, wisschen de impressies uit, dat de geleden jammeren niet opwegen tegen de demonische energie, waarmee het doel wordt nagejaagd, dat dit doel de jammeren waard is.
Sommigen brandmerken deze indulgentie tegenover ‘het Russische Experiment’ als een symptoom van verslapping in den weerstand. Het is te vroeg om dit te discuteeren zoolang de nieuwe gezindheid zich enkel uitdrukt in boeken en redevoeringen. A chaque jour suffit sa peine. Voor vandaag is 't genoeg, om een beweging te signaleeren, die niemand mag veronachtzamen.
[verschenen: 4 augustus 1932]