De zieke
Parijs, 27 Juni [1932]
De nieuwe Hoover-proposities zijn ontvangen met een geschreeuw als men na den oorlog niet meer vernomen heeft in de Fransche Pers. Bij het moratorium van verleden jaar hield men zich in en bleef bedaard. Bij de ontwapeningsvoorstellen van deze week laat men zich gaan en raakt door 't dolle heen. ‘Hij hangt ons de keel uit’ schrijft in L'Avenir de joviale Billiet, voorzitter van belangengroepen, die een deel der verkiezingen plegen te financieren. ‘Een invitatie tot zelfmoord’ zegt L'Ordre. ‘Is Frankrijk een vazalstaat?’ vraagt La Patrie. ‘Men wil ons worgen’ oppert L'Action Française. ‘Een tragische mop’ oordeelt Figaro. ‘Chantage!’ scheldt L'Ami du Peuple du soir. ‘Kabel de vijf letters waarmee Cambronne te Waterloo de Engelschen antwoordde’, hoont L'Ami du Peuple du matin. ‘Pak uw koffers, Herriot, en smijt met de deur’, adviseert in La Liberté Camille Aymard, de doodsvijand van Coty. ‘Profiteer van de gelegenheid om eens en voor altijd een einde te maken aan de dictatuur van het Witte Huis’, raadt L'Homme Libre. ‘Niets anders dan demagogische aanstellerij’, opineert Le Journal. ‘Amerikaansche poker-bluf’, grinnikt Paris-Midi. ‘Een internationale conferentie wordt gehouden om te confereeren en niet om oekases te ontvangen’, verwijt Le Matin. ‘Dezen keer gaat 't werkelijk de perken te buiten’, klagen de steeds beleefde Débats. ‘Onmogelijk om te discuteeren, wanneer 't niet eerst in alle punten herzien wordt’, concludeert de diplomatieke Temps.
En ik zou nog vijftig andere stemmen kunnen aanhalen, even heftig of even negatief. Het half dozijn bladen, waaronder de Popu van Léon Blum, die het manifest van Hoover beschouwen als een messiaansche Boodschap en de gemankeerde kans bejammeren, argumenteeren tegen een orkaan. ‘Toe nu! meen je 't heus?’, spot L'Intransigeant met hem. Zelfs de bolsjewistische Humanité zingt mee in 't gemengde koor. ‘Wat wil deze Transatlantische Vredesengel, schimpt ze, die aan 't hoofd staat der regeering van den Electrischen Stoel? Wat wil deze ontwapenaar, die Nicaragua militair bezet houdt en zijn heerschappij uitstrekt over Zuid-Amerika?’
Er is dus maximum van blaam en minimum van bijval. Een haast enkelvormig gebaar wijst de Washingtonsche bedenksels naar de prullenmand. Zoo de pers orders ontving van het gouvernement, had ze niet gezamenlijker kunnen protesteeren, en als symptoom zou dat aan duidelijkheid niets te wenschen overlaten. Indien zij niet geïnspireerd werd, is de eensgezindheid nog frappanter. Wanneer Hoover de kranten-uitknipsels leest, kan hij kiezen tusschen deze twee veronderstellingen, die beide even onaangenaam zullen terugwerken op zijn eigenliefde. Of hij te Genève een simpelen voorslag heeft willen doen, of een oekase wilde uitvaardigen, het is niet minder krenkend om onder een stortvloed van schimpscheuten een plan te zien afwimpelen, dan een bevel te zien verscheuren. Zonder vrees voor overijling kan men noteeren, dat ten gevolge van de Hooveriaansche missive de Fransch-Amerikaansche irritatie belangrijk toenam.
Waarop deze wrange disputen eenmaal zullen uitdraaien, weet alleen de hemel en waarschijnlijk Albion. In afwachting echter van de ontknooping, mag men over de wanorde welke heerscht in de menschelijke affaires met het volste recht verbijsterd staan, wanneer men een oogenblik bedenkt met hoe weinig moeite die wrijvingen konden vermeden worden. Hoewel ik er persoonlijk niets van begrijp in hoeverre de afdanking van honderdduizenden manschappen, de vernietiging van kanonnen, tanks en kruisers, het verbod om nieuwe te bouwen, de daarmee onvermijdelijk gepaard gaande sluiting van arsenalen, inkrimping van fabrieken, ontslag van tienduizenden arbeiders, een gunstige invloed zou kunnen uitoefenen op de slapte in handel en nijverheid, hoewel ik er niets van begrijp, dat men op een planeet, die nu eenmaal is zooals ze is, zijn veiligheid het best waarborgt door zich weerloos te maken, koester ik voor 't streven der ontwapenaars het respect, dat ieder ideaal verdient. Tegen de tien redenen om Frankrijk te ontwapenen, kan ik niets aanvoeren wat in laatste instantie geldig blijft, ofschoon het mij onlogisch lijkt, dat de meeste naties zich zoo licht schikken in de Engelsche of Amerikaansche hegemonie ter zee, en zooveel bezwaren voelen tegen een Fransche hegemonie te land. Doch van een neutraal en onbevooroordeeld standpunt kan ik ook niets sluitends inbrengen tegen de tien redenen, welke Frankrijk drijven om zijn bewapening te handhaven.
Ze komen alle neer op een vrij modest verlangen naar veiligheid, op een evenwichtig instinct van zelfbehoud, op den begrijpelijken wensch om de kans op conflicten te verminderen, of, zoo ze onontkoombaar zijn, het overwicht te behouden. ‘Te midden van de gelijkwaardig ontwapende mogendheden A. B. C, zegt Herriot, kan zich altijd een coalitie vormen van B. en C. tegen A., van A en C. tegen B.; van A. en B. tegen C, en omdat deze mogelijkheid bestaat, hebben wij Franschen altijd gewild en willen nog steeds een internationale organisatie.’ Het is dezelfde redeneering die de Engelschen en de Amerikanen vloten doet bouwen, machtiger dan de gecombineerde eskaders welke hun respectievelijke halfronden kunnen verzamelen, vloten welke zij nooit of nimmer zullen uitwisselen tegen een ‘internationale organisatie.’
Wat zou Hoover, die de landlegers wil reduceeren naar den standaard, welke het Verdrag van Versailles oplegde aan Duitschland, antwoorden aan den Mefisto, die zou voorstellen om alle vloten krachtens hetzelfde Verdrag te beperken naar het model der Duitsche zeemacht? Wat zou MacDonald antwoorden? Waarom eischt Amerika grifweg van Frankrijk, wat niemand zou durven eischen van Amerika en Engeland? Waarom betwist men een wensch naar veiligheid, welke men normaal vindt voor Groot-Britannië en de U.S.A., ziekelijk daarentegen, overdreven, neurasthenisch en bespottelijk voor Frankrijk? De Fransche conceptie van veiligheid is ten minste reeds zoover superieur boven de Engelsche en Amerikaansche, dat Frankrijk zich ten allen tijde bereid verklaard heeft, om haar toe te vertrouwen aan een ‘internationale organisatie’.
Laten wij echter aannemen, dat de Fransche drang naar veiligheid een ziekte-verschijnsel is, een psychose, voortspruitend uit een zenuwkwaal, overblijfsel der schokken van anderhalf millioen gesneuvelden en millioenen gewonden.
Wat heeft men beproefd om dit zieke zenuwstelsel te kalmeeren? ‘Plus jamais ça’, was reeds in 1919 het Fransche wachtwoord en het Fransche heelmiddel tegen de dagelijks terugkeerende nachtmerries. Van 1919 af trachtte de Franschman er met hart en ziel naar om zijn veiligheid voor de toekomst niet te vestigen op de wapenen, doch op wederzijdsche garanties. Hij vroeg een sauf-conduit aan de V.S. en aan Engeland, hoeveel 't hem ook kostte, om zijn vrijheid onder bescherming te plaatsen van tweeden en derden. De geleibrief werd hem verleend om terstond te worden ingetrokken, eerst door de V.S., daarna door Engeland. Zijn geloof in broederschappen kreeg een stoot, die vandaag nog natrilt. Hij gaf echter zijn pogingen niet op en ontwierp in 1924 het vermaarde protocol van Genève. Dit protocol van onderlinge hulp ketste af op den tegenstand van Engeland. Hij probeerde een toenadering tot zijn vroegeren vijand en sloot het Verdrag van Locarno. De geschriften van Stresemann, helaas, toonen aan hoe dubbelzinnig dit verdrag moest blijven op het gewichtigste punt. Hij volhardde in zijn manie en bedong het Kellogg-Pact. Alle naties zwoeren plechtig den oorlog af, doch niemand wilde zich verbinden tot dwangmaatregelen tegen een eventueelen schenner van de overeenkomst. Waarom ontdook men zoo resoluut, wat zoo eenvoudig, zoo bereikbaar was?
Wat immers vraagt tenslotte de zieke, de twijfelaar, die zich als Hamlet achtervolgd ziet door de tallooze schimmen van een vierjarigen krijg en wien de dooden een uitdrukkelijk gebod influisterden? Hij vraagt in ruil voor zijn soldaten niets dan een perkamenten oorkonde, te teekenen door een mogendheid of door mogendheden, wier gezag voldoende opweegt tegen de wisselvalligheden eener ontwapening, om hem de onschendbaarheid te waarborgen van zijn status quo. Hij heeft vruchteloos om dit document gebedeld bij het Vereenigd Koninkrijk en bij de Vereenigde Staten. Hij bedelt nog. Er gaat evenwel geen week voorbij, of een telegram bericht hem, dat hij alle hoop kan laten varen.
Men kan zeggen, dat de zieke ijlt. Hij zelf bewaart in zijn koortsvisioenen redelijkheid genoeg voor een houdbare gedragslijn. Men kan zeggen dat een koude douche of het dwangbuis hem zou opknappen. Hier eindigt de geoorloofde beeldspraak, omdat zij strijkelings langs afgronden van ellende gaat en ze verbergt. Achter een woord vlammen catastrofen.
[verschenen: 21 juli 1932]