De onbekende kracht I
Parijs, 10 Juli [moet zijn: Juni] [1932]
Toen Dr. Eugène Osty in 1925 de leiding nam van het Institut Métapsychique de Paris, het Fransche equivalent der Society for Psychical Research, bevonden de wetenschappen, die wij occult noemen, omdat ze duister zijn voor den geest en het licht schuwen van den dag, zich nog in dezelfde scheeve positie als toen de heksen uit Macbeth voor 't eerst zongen Fair is foul and foul is fair, of toen Saul bij de toovenares van Endor de schim opriep van Samuel.
De verschijnselen, welke de natuur onzer vijf zintuigen schenen te overschrijden, werden geloofd of verworpen. Wie ze geloofden, deden dit zonder twijfel niet geheel blindelings, doch zij bezaten geen enkel volstrekt middel om hunne ervaringen met een bij uitstek dubbelzinnige materie onomstootelijk te bevestigen. Wie ze verwierp kon dit nooit doen met volkomen gerustheid, want als ontelbare fraudes en onbetrouwbare waarnemingen de stof gediscrediteerd hadden, er bestonden ook getuigenissen en bevindingen waaraan men bijna de waarde moest hechten van feiten. Die feiten echter konden wederom niet aanvaard worden met de noodzakelijke overtuiging, want nimmer waren zij controleerbaar, meetbaar. Steeds ontsnapten zij aan een nauwgezette verificatie en in laatste instantie bleef altijd een kans bestaan dat men was beetgenomen.
Dat duurde van de oudste totems tot den huidigen dag. Noch het dikke Traité de Métapsychique van Prof. Charles Richet, noch de tientallen boeken van den sterrenkundige Flammarion, noch de geschriften en de onaantastbare reputatie van Sir Oliver Lodge, noch andere pogingen tot rehabilitatie, vermochten de onzekerheid en de twijfelachtigheid wegredeneeren of opheffen. Wie onbegrijpelijke eigenschappen van de ziel, van den geest, van een verscholen dubbel-ik wilde loochenen, behoefde zich niet te laten sussen door de gebruikelijke waarborgen. Men had ondervonden, dat de listen der bedriegers zich ontwikkelden in verhouding tot den argwaan van bewakers en onderzoekers. Men had het recht een instrument te eischen, dat zonder menschelijke tusschenkomst een paranormale, een ‘bovennatuurlijke’ manifestatie zou registreeren, gelijk een barometer den druk van den dampkring, een thermometer den warmtegraad der lucht, een galvanometer de intensiteit van een electrischen stroom opteekent.
En afgezien van alle consideraties betreffende waar of onwaar, geloof of ongeloof, zou een metend en controleerend instrument aan den geleerde, wien het constateeren van een feit niet bevredigt, de mogelijkheid verschaffen om het duistere fenomeen te bestudeeren, de eenige mogelijkheid om deze studie zoo te gronden, dat na een onheuglijke stagnatie vooruitgang denkbaar werd. Zoover weliswaar reikten niet de uitgesproken wenschen van Dr. Eugène Osty, toen hij in 't Institut Métapsychique zijn werkzaamheden begon. Misschien zijn droomen. Misschien de verborgen drang, die gepredestineerden voortbeweegt. Maar het louter toeval, dat de providentie is van ontdekkers, ging zijn arbeid leiden tot resultaten, welke hijzelf niet hopen durfde, tot conclusies, welke de wantrouwendste geleerde (wil hij niet vervallen in absurde koppigheid) niet meer kan afwijzen, tot absoluut rationeele, automatische gewaarwording der macht, welke men lang vermoed heeft, doch die niemand tastbaar wist te maken, ik zeg niet tastbaar voor een der vijf zintuigen, - de zintuigen zijn bedrieglijk - doch tastbaar voor de schrijvende naald van levenlooze toestellen, voor de mechanische voelhorens van electrische apparaten.
Hij verhaalt die merkwaardige ervaring, die vermeestering van een fabelachtig gouden vlies, droog en zakelijk gelijk den geleerde past, zonder enthousiasme in een boek, dat eind December 1931 met medewerking van zijn zoon Marcel voltooid werd en in Mei bij den uitgever Félix Alcan van de pers kwam onder den titel ‘De onbekende machten van den geest over de materie; eerste halten van een onderzoek’ - ‘Les Pouvoirs Inconnus de l'Esprit sur la Matière; Premières Etapes d'une Recherche’.
Gelijk Galvani opengesneden kikkers aan koperen haakjes op een ijzeren balcon te bengelen hing en het ‘fluïdum’ opspoorde, dat vandaag treinen en fabrieken drijft, zoo heeft Eugène Osty gedurende maanden een medium laten hijgen en kramptrekken in zijn laboratorium, om hem de ondefinieerbare substantie te ontrukken, die men raadde, gelijk men de electriciteit raadde, waarvan echter niemand de eigenschappen kende, waarvan niemand kon zeggen, of zij realiteit was of goochelarij. Bestond de kracht, welke men beweerde te bezigen, om er op een afstand en zonder het voorwerp aan te raken, een roos mee op te rapen, een tafel mee te verschuiven, op te tillen? Bestond ze psychisch? Bestond ze physisch? Men kon dergelijke vragen stellen in 't oneindige. Om ze te beantwoorden, om een basis te leggen, welke voor progressieve studie bruikbaar was, moest men in de eerste plaats onweerlegbaar de werkelijkheid kunnen aantoonen van het betwiste fenomeen.
Geen enkele methode van bewijsvoering was proefhoudend gebleken bij geserreerde critiek. Loyale en intelligente zoekers waren niet gevrijwaard tegen vergissingen, tegen de sluwheid van karakterzwakke of gewetenlooze mediums. Men kon de handen en voeten van een sujet in handschoenen en sloffen steken, verbonden met een electrisch contact dat, zoodra het verlaten werd, de stroomverbreking verried door het uitgaan van een rood lampje. Dr. von Schrenck-Notzing gebruikte deze methode in Duitschland, Harry Price in Engeland. Maar wie garandeerde, dat het medium niet hand of voet uit het schoeisel losmaakte, zonder het contact te verbreken? Het duister of halfduister, vereischt voor de verwekking van paranormale verschijnselen, was voor redelijke contrôle een onoverkomelijk bezwaar. Men zou pas over afdoend bewijsmateriaal beschikken van den dag af, dat een manifestatie van telekinesie (verplaatsing van voorwerpen uit de verte) automatisch, oogenblikkelijk, en zoo mogelijk clandestien gefotografeerd kon worden op het moment, zelf, dat het verschijnsel zich voordeed.
In overleg met technici liet Dr. Eugène Osty een apparaat construeeren, dat hij onfeilbaar oordeelde voor het beoogde, bescheiden doel. De donkere kamer, waarin sommige mediums opereeren en die anderen noodig hadden, om ‘de kracht’ te verzamelen, was afgeschoten door een zwart gordijn, omringd met fosforiseerende randen. Vóór het gordijn stond, in het parket geschroefd, een tafel waarop het voorwerp lag dat zonder aanraking verplaatst moest worden door ‘de kracht’. Aan den eenen kant dezer tafel, op eenigen afstand was een zender gemonteerd van infra-roode radiaties, welke een cylindervormigen - onzichtbaren - stralenbundel uitwierp van ongeveer 10 centimeter diameter. Door een combinatie van spiegels bestreek die stralenbundel het te verplaatsen voorwerp van alle zijden, en liep uit in een voor infra-roode radiaties gevoelige foto-cel, waar hij de baan opende van een electrischen stroom. Deze stroom, versterkt door een triodelamp, passeerde in den electro-magneet van een relaistoestel, dat, wanneer de stroom ongeveer 30% zijner intensiteit verloor, in de zoldering van het laboratorium de luiken ontsloot van twintig ultraviolette licht-werpers, en tezelfder tijd de spleet-sluiters opende van vier fotografie-toestellen, van welke drie stereografisch, opgericht in de verschillende hoeken der zaal om het gebeurende van alle kanten op te nemen. Later werd de ultraviolette belichting afgeschaft, wijl men vreezen mocht, dat de kortstondige fluorescentie (ééntiende seconde) die een medium in werkelijke trance niet zou hinderen, een listig bedrieger daarentegen op zijn hoede kon brengen. De infra-roode zender en de foto-cel werden geschakeld aan een magnesiumbrander, die ontvlamde zoodra de electrische stroom 30% van zijn sterkte verloor.
Alle bedrog, elke kans op bedrog was dus uitgesloten. Geen enkel voor infra-roode stralen ondoordringbaar object kon het voorwerp dat ‘telekinesisch’ verplaatst moest worden, kruisen, zonder dat machinaal het magnesium opbliksemde en het oog geopend werd der quartz-lenzen. Zoo het medium de opstelling van den infra-rooden zender al kende, hij kon de verstrengelde stralen-bundels onmogelijk ontwijken. De eerste, die door Dr. Osty's toestel ontmaskerd werd, was Stanislava Popielska, wie het lukte om in Duitschland en Polen eenige mannen der wetenschap te bedotten met frauduleuze handelingen, hoewel haar stoel geschroefd was in den vloer, hoewel haar polsen, beenen en hals gevangen zaten in genaaide en ten overvloede verzegelde knoopen.
Bij het tweede medium dat door den directeur van het Metapsychisch Instituut werd uitgenoodigd om zijn vermogens te demonstreeren - Rudi Schneider - werkte het beproefde apparaat op een onvoorziene, niet vooruit te berekenen manier, welke Dr. Eugène Osty en zijn assistenten in verbazing stortte. Zij kregen het beoogde bewijs als een ongevraagde, onverwachte revelatie, als een soort van mirakel, waarvan ik de beschrijving zal geven in een volgend artikel.
[verschenen: 9 juli 1932]