Wichelaars
Parijs, 30 Mei [1932]
Van de twintigtallen tooneelwerken die dit seizoen het voetlicht probeerden, om ijlings te verdwijnen wegens totaal gebrek aan belangstelling, zal men zich L'Apprenti Sourcier van Joseph Gaillard en Gabriel Lambert het gemakkelijkst herinneren. Niet omdat hun stuk verdienstelijker is dan de overige. Het is veeleer slechter dan een dozijn andere te zamen. Maar omdat de auteurs, van wie de eerste het land bereist als commis-voyageur, de tweede het doctoraat behaalde in de theologie en den titel draagt van abbé, een poging waagden om reclame te maken voor de wichelroede. Het thema moge onhandig bewerkt zijn, het klinkt voordeelig uit boven de muziek der duizend-en-één triangels, koekoekszang en ander overspel.
De schrijvers zijn beiden van beroep ‘sourciers’, d.i. bronnenzoekers. Zij kozen hun onderwerp (Apprenti sourcier is een variant op apprenti sorcier, de geijkte vertaling van Goethe's Zauberlehrling) om aan te toonen, hoe er te midden der kwakzalverij van heele en halve garen, fakirs, spiritisten, kaartlegsters of helderzienden, een natuurlijke gave bestaat, die men dikwijls over één kam scheert met het bedrog der charlatans, doch die een beter lot verdient, al was 't alleen maar, omdat ze nuttige resultaten oplevert. Een kasteel en zijn eigenaar vallen onder suggestie van een occultist, die beweert in een droom, en door tusschenkomst van den eersten slotheer, tijdgenoot der kruisvaarders, kennis gekregen te hebben van een verborgen schat. Men gaat zoeken onder leiding van een geleerde, die een toestel uitvond, de Omnicaptor, dat alle golven opvangt. Men raadpleegt verschillende adepten der geheime wetenschappen. Een beambte der waterleiding, die toevallig aanbelt om den meter op te nemen, wordt tegen wil en dank uitgeroepen tot sourcier en toegerust met een paar corset-baleinen.
Ieder meent de schuilplaats te weten. Men graaft met schoppen en houweelen. Na twee bedrijven is er van de citadel, die in den loop der tijden menige bestorming doorstond, weinig over dan een ruïne. Men delft echter geen goud of edelgesteenten. Doch achter een ingeslagen schoorsteen spoort de beambte der waterleiding een minerale bron op. Dat beduidt toch een fortuin. De overblijfsels van het kasteel worden gekocht door een speculant, die er een casino bouwt, oord van verderf. De jonge virtuoos der corset-baleinen trouwt met de dochter van den aftandschen graaf. Maar behalve een vrouw vond hij een nog grooteren schat: de ontdekking, dat hij sourcier is en het talent bezit om door zijn tooverstaf onvruchtbare streken tot het heil zijner medemenschen om te scheppen in welige landouwen.
Deze onnoozele fabel zou geen aanklacht verdienen, wanneer de amateurs die haar verzonnen, niet mannen waren van het vak en wanneer zij niet kort geleden bij Gallimard te Parijs een volledige en bruikbare handleiding hadden doen verschijnen, die zij noemden ‘Le Mystère du Sourcier’. Alles wat betrekking heeft op een kunst voor welker beoefening men in de middeleeuwen den brandstapel riskeerde, wordt in dit vademecum uitvoerig en concreet uiteengezet. De ex-handelsreiziger en de abbé (het is merkwaardig zooveel abbés men aantreft onder de bronnenzoekers) zijn niet alleen charmante menschen en heldere koppen. Zij worden bovendien gedreven door een onweerstaanbaren apostolische ijver. Hun loffelijke gewoonte, om van alle prospecteerwerkzaamheden zelf de kosten te betalen, wanneer de resultaten niet beantwoorden aan de voorspiegelingen, rehabiliteert de bronnenzoekerij van elke min of meer gegronde verdachtmaking. En de openhartigheid, waarmee zij het profane vulgus inwijden in hun naïefste geheimen, en aan ieder die de gave bezit, de noodige aanwijzingen verschaffen, om haar te ontwikkelen, spreekt van een betrouwbare, zeldzaam altruïstische inborst.
Om de waarheid te zeggen, behooren de formuleerbare regels der roedewichelaars-techniek tot de minst gecompliceerde. De een bedient zich van een pendel: een voorwerp aan een draad, een stuk hout aan een touwtje, een horloge aan een ketting, onverschillig wat. Als men water of een andere grondstof gaat opsporen, geeft men den slinger een schommelende beweging om zelfmisleiding en bewust zelf-ingrijpen zooveel mogelijk uit te schakelen. Zoodra men in contact komt met de gezochte materie begint de slinger te draaien. De ander gebruikt een buigbaren stok in gaffel-vorm, waarvan men de twee uiteinden in de handen houdt met de handpalmen naar boven. Wanneer de zoeker in 't bereik komt van het gezochte element wringt de stok zich in de handen (of de handen rond den stok) voert rukkende bewegingen uit, draait, keert zich naar den grond, naar den hemel of roert zich anderszins, en soms is de reactie zóó hevig, dat hij heftige slagen toebrengt op de armen. Vroeger werd de wichelroede steeds gesneden uit een hazelaar. Tegenwoordig doet de houtsoort er niet 't minst toe. De stok kan van metaal zijn en alleen de buigzaamheid is van belang. Men drage echter geen rubberschoenen, die werken als isolators.
Men constateert dat men ‘de gave’ heeft, wanneer pendel of roede geheel onwillekeurig, geheel onopzettelijk de genoemde bewegingen maakt. De moeilijkheden beginnen pas, wanneer men de diepte moet bepalen, het debiet, de kwaliteit van het water, de richting van den stroom, of, wanneer het stil water is, de uitgestrektheid van het vlak. Zoowel pendel als roede kunnen bedrieglijk zijn. Ze reageeren op een holle spleet in de rots, of op een vochtige zandbank. Om onaangename verrassingen te voorkomen, prent men zich bij den aanvang van het onderzoek goed in: ‘ik wil water vinden’. Of: ‘ik wil drinkwater vinden’, of: ‘ik wil een holte vinden’. Een ‘getuige’ kan hierbij belangrijke diensten bewijzen. Wie drinkwater zoekt, kan b.v. in de eene hand een leeg fleschje drinkwater houden. Wie een holte zoekt, neemt een leeg fleschje.
De beginneling oefent zich eerst op bekend terrein (bij een put b.v.), bestudeert de manier, waarop pendel of roede bij hem reageert en stelt voor zich zelf een code vast, die zijn regel wordt. Op dit gebied is alles persoonlijk, louter intuïtief, een kwestie van instinct, gecombineerd met scherpzinnigheid. Er zijn wichelaars, die zich voor elk soort van water bedienen van verschillend gekleurde stokken. Maar de een vindt Vichy-water met een blauwen, waar de ander het vindt met een rooden of witten stok. Alle middelen, om diepte en debiet te determineeren, berusten eveneens op conventioneele, veranderlijke, subjectieve trucs. De een laat zich, terwijl pendel en roede werken, kiezelsteentjes in de hand stoppen, de ander erwten. Elk steentje of elke erwt correspondeert met een meter voor de diepte, met een hectoliter of kubieken meter voor het debiet, en stok of pendel staken hun manifestaties, wanneer het gevraagde getal bereikt is.
Anderen daarentegen tellen de draaiingen van hun slinger: één ronde voor elken meter diepte en (wanneer de diepte gevonden is) één ronde voor een van te voren vastgestelde hoeveelheid capaciteit: liter-minuut, hectoliter-uur, etc. Weer anderen zoeken de diepte door loodrecht op de gevonden bron een afstand te doorloopen, waarvan het einde wordt aangeduid door den slinger, die gaat draaien of den stok. die gaat rukken. De afgelegde afstand stemt overeen met de diepte. Zijn er verschillende waterlagen, dan zullen slinger of stok telkens manifesteeren. Ook om den loop van een stroom te bepalen, bedient men zich van overeengekomen teekens. Stroom-opwaarts zal de slinger b.v. links draaien, stroomafwaarts rechts, of omgekeerd. Stroomopwaarts zal de stok rustig blijven, stroom-afwaarts zal hij op en neer zwikken. Sommigen opereeren zelfs op een terreinkaart, doch hoewel dit systeem dikwijls slaagt, het schijnt toch 't meest bloot te staan aan mislukkingen.
De geheele bron-zoekerij en roedewichelarij bestaat dus in een reëele, hoewel nog onverklaarde contactstelling tusschen het menschelijk lichaam en een gegeven verborgen materie. Is het contact verkrijgbaar, dan interpreteert ieder naar eigen vermogen en langs min of meer subtiele, sluwe omwegen de effecten welke de aanvoeling voortbrengt op de zenuwen, op het bewustzijn en het onderbewustzijn.
Verder kwam men nog niet dan deze voelende en tastende methode, waarover men kan lachen, zooals men gelachen heeft om het tooneelstuk der heeren Gaillard en Lambert. Trouwens, wie geen water noodig heeft, spot gemakkelijk met de rabdomancie en de sourciers. Maar ironie en argumenten verliezen hun rechten, dunkt mij, tegenover twee vennooten, die diagnos[tic]eeren: het water bevindt zich op 80 meter diepte, en voor eigen risico het gat laten graven. Wie voor zulke proefondervindelijke experimenten niet terugdeinst en wie er zich niet mee ruïneert, mag zijn vak rangschikken onder de exacte wetenschappen, ook al is die wetenschap nog een onopgelost raadsel en al volgt zij rudimentaire, niet te codificeeren en niet te begrijpen regels.
[verschenen: 25 juni 1932]