Achter Weygand
Parijs, 25 Mei [1932]
Terwijl, volgens geloofwaardige geruchten, de Fransche gezant te Berlijn aan zijn gouvernement bericht, dat wij in 1912 zijn (maar de tijd gaat tegenwoordig sneller dan toen), terwijl anderen, die het even goed weten, meenen dat wij in 1914 zijn (wat met in de war geraakte uurwerken misschien op 't zelfde neerkomt) wordt Maxime Weygand, generalissimus der Fransche legers, plechtig ontvangen als lid van de Académie Française.
Enkele maanden na den dood van Joffre was hij met algemeene stemmen gekozen als zijn opvolger. Een jaar later werd hij geïnstalleerd in den zetel van zijn voorganger en sprak zijn lofrede voor een opeengepakt publiek van louter beroemdheden, onder wie prelaten in purper en paars, opgedirkte ambassadeurs, en dames, wier ambitie 't is om overal op 't nippertje te komen, met moeite een bankje vonden. Ware in deze vergadering een van die moderne bommen gevallen, waarvan men zooveel goeds vertelt, zij zou aan Frankrijk de helft ontroofd hebben zijner denkende substantie. Doch alvorens de vijf academiën van kunstenaars, geleerden, maarschalken en diplomaten binnenschreden onder de gebruikelijke tromroffels, had de politie van Chiappe de wacht betrokken tot in den nok van den koepel, die het Institut de France overwelft.
De récipendiaire, hij die ontvangen wordt met het gewone ceremonieel, maar onder een toeloop welke slechts triomphators omstuwt, Weygand, overwinnaar der Russen onder de muren van Warschau, en auteur eener knappe monographie over Turenne, is vijf-en-zestig jaar. Hij ziet er uit als een jonge tweede luitenant. Hij draagt de eigen uniform die Foch droeg, toen hij onder de onsterfelijken plaats nam en die hij van hem erfde. Beiden zijn van dezelfde kleine gestalte, doch als Foch mager was, Weygand is tenger en 't costuum, welks groen verschoten lijkt, zit hem een beetje wijd. Met zijn steek maakte hij een allesbehalven martialen indruk. De gedachte echter dat onder deze verbleekende uniform alleen het hoofd wisselde, dat onder de geborduurde palmtakken hetzelfde hart klopt, versterkte op geheimzinnige wijze den stroom van sympathie, die uitgolfde naar de spichtige, ascetische figuur, waarvan alleen de speurende oogen, de rappe gebaren, de klare, bijna harde stem en de gespierde trekken laten raden, hoeveel scherp begrip, gedisciplineerde kracht en gepassionneerde wil er leven achter dat bescheiden, onbewogen masker. Als hij in zakelijke, glasheldere termen den slag aan de Marne schildert, als hij in sobere woorden de dankbare ontroering verhaalt, welke hem overstelpte, toen hij in den zachten herfstnacht van 9 September de zegevierende legers in een auto achteropreed, is er niemand te midden dezer schitterende menigte, die zich niet met een huivering afvraagt: Welken slag zal Weygand commandeeren? Of ook: Waarop preludeeren de talrijke en de hoogste onderscheidingen die dezen Generalissimus te beurt vallen, alvorens hij de gewichtigste taak vervuld heeft, die hem wellicht wacht?
Is het mogelijk dat Weygand zich niet dezelfde vraag stelt? Het was een dramatische gewaarwording om voor den aanvoerder te staan op 't oogenblik, dat misschien de nevels gaan optrekken over de draden welke de Nornen weefden in het duister. Zeker is de modeste Weygand in alle opzichten het tegendeel van een hoogmoedige. Hij prijst den dag niet vóór den avond. Hij zal de eerste zijn om zich Solon te herinneren en Croesus. En zijn hoorders, onder wie men Pétain, Lyautey en Gouraud zag, aarzelden om hem gelukkig te roemen. Men bracht dien argwaan en die voorzichtigheid als offers aan de grillige Fortuin.
Zijn recipiënt, hij die ontvangt, was Jules Cambon, zeven-en-tachtig jarige grijsaard, Nestor, Mentor, en Ulysses der Fransche diplomatie. Tijdens de jaren die aan den wereldbrand voorafgingen, was hij ambassadeur te Berlijn. Hij signaleerde 1912 en 1914, gelijk 't vandaag gesignaleerd wordt door zijn opvolger. Zijn gebogen schouders torsen zestig jaren Fransche geschiedenis, want Cambon's dienst-staat is even oud als de Derde Republiek. Hij was tegenwoordig bij de eerste legerrevue na de nederlaag, toen Thiers, hoofd van het Uitvoerend Bewind, en Mac-Mahon, maarschalk, elkaar onder tranen om den hals vielen tegenover de uit hun krijgsgevangenschap teruggekomen troepen, rest en kern der weermacht, die de hoop belichaamde van het vaderland. Over dit onvergetelijke tooneel, waarvan hij de laatste levende getuige is, had hij de zon zien rijzen als een belofte voor de toekomst. Hij heeft dien verkwikkenden glans met zich meegedragen tot het uur der Revanche.
Men voelt dat die gloed hem nu nog verwarmt en bezielt. Men voelt ook dat hij aan den rand der tombe diezelfde stelligheid zou willen bezitten, het equivalent van den Hannibalschen eed, sprakeloos afgelegd door Mac-Mahon en Thiers, sprakeloos bestendigd, sprakeloos gehouden door al degenen, die na hen kwamen, door allen onder wie hij diende. Men voelt dat hij die zekerheid mist. Hij noemde Weygand niet ‘Mon Général’ maar ‘Monsieur’ en er klonk uit zijn stem, uit het rhythme zijner zinnen een loodzware moeheid, waarvan men gissen kon dat zij niet te wijten viel aan den last der jaren. Achter elk Ah! Monsieur, echode ik weet niet wat voor lugubere bekommernis, alsof hij zuchten wilde: ‘Ah! Monsieur, wanneer ik openlijk zeggen kon wat ik zie, hoor en vermoed’. Overal heeft deze veteraan rondgezworven. Hij kent de geheimen van alle kanselarijen. Gedurende zijn lange, aan ervaring overrijke leven, leerde hij letten op de bedoeling welke achter een woord, een formule, een stap, een uitlating schuil gaat. Hij die een meester was in 't verbergen van gedachten, leest in het verholenste gemoed. Waarom troffen zijn slotwoorden als een waarschuwing? Waarom vlaagde er een onrust door de hoorders, toen hij eindigde met ‘vous qui avez la lourde charge de maintenir notre tradition de gloire’?
Men begreep, dat Cambon zijn voornaamste zorgen uitdrukte door ze te verzwijgen. Een dag daarna zei Herriot: ‘wij kunnen geen millimeter afwijken van de rechte lijn’. Maar als niemand totnutoe weet, wat de rechte lijn is (en vermoedelijk weet Herriot 't zelf niet), Weygand en Cambon tenminste, hebben in voorzichtige termen getracht het middel aan te wijzen, dat een volk vergunt de lijn te volgen zijner bestemming, of zij recht is of krom. En men zou wenschen, dat de gematigde en juiste apologie, welke zij hielden over het leger, kon doordringen tot in die kringen van elke natie, intellectueele en ongeletterde, waar men met begrippen, welke stammen van honderden jaren her, doch vandaag geen zin meer hebben, de fundamenten van het leger aantast.
Een leger, betoogde Weygand, is niet zoo nutteloos als sommigen wanen en behoeft niet gevaarlijk te zijn gelijk anderen vreezen. In oorlog, en niet minder in vrede, is het een school van zelfverloochening. Voor een volk, geciviliseerd genoeg om pacifiek te zijn, vertegenwoordigt het geen princiep van verwoesting, doch een princiep van constructie en conversatie [moet zijn: conservatie]. Het is een onvervangbare beschavingsfactor. Ideaal en autoriteit, zei onlangs een der eminentste Fransche staatslieden, zijn goederen, welke moeten worden teruggevonden. Wie beschermt deze schatten beter, dan het leger, waarvan zij de grondslagen vormen? En Cambon antwoordde: Men beschouwt het leger eenzijdig als een werktuig voor oorlogsdoeleinden, maar zijn taak in vredestijd is even groot, even uitnemend. Voor een volk als het Fransche, meer geneigd tot enthousiasme dan tot discipline, is het een school van tucht, waar het de eenen went aan gehoorzamen, de anderen aan commandeeren. Het leert de noodzakelijkheid der hiërarchie, het prent begrippen in van orde. Voor een natie, die al haar jongens onder haar vaandels roept, is het leger 't hechtste bindingselement. Het doordringt de soldaten van den geest en de ziel van het volk, welke het incarneert in moederland en wingewesten.
Tegenover een zoo weinig militairistische generalissimus als Weygand, wiens geheele persoonlijkheid gekenmerkt is door intelligentie en overpeinzing, tegenover een opperbevelhebber, aan wiens wezen bruut geweld, vuistrecht en bot machtsvertoon zoo zichtbaar vreemd zijn, was een apologie van het leger aannemelijk, zelfs tijdens een ontwapeningsconferentie. Ik voor mij had die rechtvaardiging uitvoeriger gewenscht, minder cerebraal en behoedzaam, warmer en meer geschikt om het gemoed en de verbeelding te treffen der massa's. Maar rondom dit thema doemden wederom schaduwen op, die niet alleen aanzweefden uit Genève, doch misschien nog dreigender uit het Fransche binnenland. Schaduwen en schimmen van alle horizonnen, welke aan deze ernstige receptie, die ondanks vele toejuichingen geen feest kon worden, de kleur gaven eener veillée d'armes, eener ridderwake voor den aanbrekenden dag.
[verschenen: 20 juni 1932]