France d'abord
Parijs, 13 Mei [1932]
Het zijn zeldzame oogenblikken in het leven van een volk, waar alles helder wordt, als bij openbaring, waar ieder nauwkeurig weet, wat hem te doen staat. De klokken, die in 1914 de mobilisatie over het land beierden, wekten die huivering, waarbij alle zintuigen luisteren naar iets ongehoords, naar een geluid, dat davert door merg en been. Wij hebben deze collectieve aangegrepenheid pas teruggezien bij den moord op Paul Doumer. Bij geen der vereerde dooden, Foch, Joffre, Clemenceau, Briand, was de emotie zóó overweldigend, zóó unaniem. De ergste catastrophe had niet heftiger kunnen treffen, dan de vijf revolverschoten gelost in de vorstelijke woning, welke Barones Salomon de Rothschild ten geschenke gaf aan de Stad Parijs en waar de Schrijvers-oud-combattanten elke lente een liefdadigheidsverkoop houden hunner boeken.
Nauwelijks schreed de president de zalen binnen, of twee kogels wondden hem doodelijk in het hoofd en onder den rechter oksel. Twee raakten den romancier Claude Farrère in den arm en den schouder. De vijfde ging verloren door de ruiten. De eenige woorden die de grijsaard sprak, vóór hij viel, luidden: Oh! tout de même! O, neen maar! De gewone uitroep, wanneer het onmogelijke mogelijk blijkt. Geen kwartier later vlogen dezelfde syllaben van mond tot mond door de afgelegenste straten. Nimmer hebben wij een bericht zich zien verspreiden met zulk een verbazende snelheid. Het was, alsof ieder de tijding wachtte in een verborgen hoekje van zijn hart. De president zelf had de gebeurtenis voorvoeld. De astrologen hadden haar voorspeld. In hun horoscopen betrad Paul Doumer, toen hij op 13 Juni 1931 zijn ambt aanvaardde, het Twaalfde Huis, het huis van den dood.
Waarom die ontroering, en haar pathetische ondertoon voor een president, die geenszins populair was? Een onbegrijpelijk noodlot voltrok zich over den man, wiens moeder voor vijf cent per uur uit werken ging, toen de vader, spoorweg-arbeider met elf kinderen, stierf. Met zijn moed, zijn ambitie, zijn onkreukbaarheid, zijn stoïcijnsch karakter was hij langzaam opgeklommen van loopjongen, die den kost hielp verdienen voor broertjes en zusjes, tot onderwijzer, journalist, afgevaardigde, minister, gouverneur-generaal, die Indo-China organiseerde, voorzitter van den Senaat. Op zijn twintigste jaar stichtte hij een huisgezin en zijne vijf zoons en twee dochters volgden hun vader in zijn opgang, vier officieren, alle vier gevallen op het veld van eer, wachtten hem aan genen oever van den stroom met de bittere wateren, zooals Baldwin indrukwekkend zei in de Engelsche Kamer, den stroom die wij allen eenmaal moeten oversteken. De familie was uitgeroeid als in barbaarsche tijden, toen men de mannelijke leden over den kling joeg. Wat bleef er over van dit dapper, regelrecht en onvermoeid gevoerde bestaan? Twee dochters, van wie een door den oorlog weduwe werd en een voor het leven zwaar verminkte zoon. Een grijsaard van vijf-en-zeventig jaren, alleen met zijn leed, alleen met zijn oude vrouw, die meer dan een halve eeuw aan zijn zijde stond, alleen met zijn herinneringen en vervlogen hoop. Maar de grootste ramp trof niet den president. De zwaarste slag kwam neer op zijn echtgenoote, de laatste overlevende van zooveel geluk en zooveel jammeren, de eenige, die ze ten volle lijden moet, de eenige, die ze peilen kan. Het mededoogen, vermengd met horreur, met terreur, vond geen woorden om zich uit te drukken; het vond slechts tranen.
Doch dit is de menschelijke kant der tragedie. Hoe moest men haar beschouwen van den politieken kant? Wat wilde de moordenaar, in wiens brein deze even monsterachtige als absurde misdaad was ontkiemd? Hij noemde zich Gorguloff, schreef onbeduidende romans onder het pseudoniem Paul Brède, beoefende een crimineele geneeskunde zonder diploma, droeg een manuscript bij zich vol abracadabranten nonsens, dat merkbaar bestemd was om het alibi te verschaffen van verstandsverbijstering, gaf zich uit voor antibolsjewist, voor chef eener Groene Partij, voor dictator der Russische fascisten en beweerde zijn aanslag gepleegd te hebben om Frankrijk aan te sporen tot bevrijding zijner onderdrukte landgenooten. Het voorwendsel was te mal om geloofd te worden. Een gek kon het niet verzinnen. Het pretext is niet dwaas genoeg en juist een tikje te redelijk om van een gek te komen. Evenmin kon 't komen van een geëxalteerde, van een dweper. Er bestaat niet de allergeringste neiging in Frankrijk, om gewapend te intervenieeren tegen de Sovjets en van alle middelen, welke een neiging tot interventie zouden kunnen aanwakkeren, is een aanslag tegen den president der Republiek zeker het minst doelmatige, het minst geschikte. De dolste dweper zou zich nog rekenschap geven van deze evidentie. Wanneer de dader echter noch gek is, noch gefanatiseerd, kan hij slechts simulant zijn. En als hij simulant is, wat dreef zijn handelingen, welke bevelen volgde hij op? De Groene Partij bleek geen fictie. Zij bestond. Maar volgens Arcady Stolypine, zoon van den Russischen minister-president, en volgens andere getuigenissen, vormden de ‘Groenen’ een horde van bandieten en leegloopers. die veinsden een gelijke vijandschap toe te dragen aan de elkaar bekampende Witte en Roode Russen, maar die metterdaad slechts krijg voerden tegen de Witten en systematisch de achterhoeden bestookten der anticommunistische legers. Het waren de Groenen die in 1919, bij het mislukte offensief
tegen Moscou, de Witten aanvielen in den rug en hun nederlaag berokkenden. Toen de laatste Witte soldaat zijn vaderland verlaten had, verdwenen de Groenen als op commando en de meesten werden opgenomen in de Tsjeka.
Wilden de Sovjets achter een vermomming den onbuigzamen president uit den weg ruimen, die nimmer toegestemd zou hebben, onder het bedrieglijke pact zijn handteekening te plaatsen? Wilden zij schrik zaaien met een door niets te motiveeren, terroristischen aanslag op een onberispelijken grijsaard? Dachten zij tusschen de eerste en de tweede ronde der verkiezingen een paniek te wekken waaruit revolutionnaire troebelen konden voortspruiten?
Wij hebben de reflexbeweging genoteerd van de natie, die dit roode manethecel-pharès ontroerd, doch meester van haar zenuwen, zag verschijnen aan den hemel. De houding der volksvertegenwoordiging, Kamer en Senaat, onmiddellijk samengeroepen voor de keuze van een nieuwen president, completeerde de aanwijzingen, welke de oplettende toeschouwer lezen kon uit de impulsen, die het tweede bedrijf dicteerden van het aangevangen drama.
De verkiezingsstrijd was fel gevoerd, zonder incidenten, doch onverzoenlijk en het zou niemand bevreemd hebben, wanneer de overwinnende Radicalen een president gevorderd hadden, wiens kleur voldoende overeenstemde met de richting welke de Volkswil ondubbelzinnig had aangeduid. Zij verzamelden inderdaad hun wenschen op den naam van Painlevé en de minister-mathematicus stelde zijn candidatuur. Hij zou misschien een verstrooid president geweest zijn, doch in ieder geval een linksch president. Nauwelijks echter was zijn candidatuur gelanceerd, of hij trok haar in. Niet alleen schriftelijk en niet alleen vrijwillig, doch met volle goedkeuring der Radicalen. Het gros van de stemmen van Senaat en Kamer (de socialisten uitgezonderd) vereenigde zich op Albert Lebrun, man van kleine komaf, evenals Doumer fils de ses oeuvres, leerling van de Polytechnische School, mijn-ingenieur, afgevaardigde der Oostelijke provincies, intiem vriend van Poincaré, ex-minister van Blocus, daarna van het Verwoeste Gebied, organiseerder der Amortisatie-Kas, welke in vier jaren twintig milliard gedelgd heeft der openbare schuld. De zegevierende Radicalen kozen eenparig den meest conservatieven president, die sinds dertig jaar aan het hoofd stond der Fransche Republiek.
Dit geheele bedrijf werd gespeeld achter de schermen, behalve de slot-scène en de ontknooping, vertoond in het historisch décor van Versailles. Niemand sprak over de geheime beraadslagingen tusschen de Ouden der Republiek, die de benoeming van Lebrun noodzakelijk oordeelden. Hun beslissing werd zonder commentaar gehomologeerd door een massale meerderheid, welke de benoeming stempelde tot een programma, dat ieder goed verstaander begrijpen kon. Zij beduidde dat boven de verslappingen en de afdwalingen van het nationale bewustzijn, boven de vage bevliegingen van het volk, dat roekelooze abdicaties zou inwilligen, de hoogere intelligentie en de machtiger wil domineeren van hen, in wie de idee Frankrijk en zijne toekomst is belichaamd. De keuze van Lebrun en de wijze waarop ze plaats vond beduidt, que la France continue... na een onmenschelijken aanslag gelijk te voren; na de verkiezingen, gelijk te voren.
[verschenen: 4 juni 1932]