Vervaltijd
Parijs, 30 Maart [1932]
Het totaal der belastingen welke de gezamenlijke openbare diensten (Rijk, Provincies, Gemeenten, Posterijen en Amortisatiekas) aan het Fransche volk onttrekken, bedroeg 60 milliard francs in 1928, steeg tot 65 milliard in 1929, tot 75 milliard in 1930 en zal dit jaar klimmen tot 80 milliard.
Het vereende nationale jaarlijksche inkomen, waaruit de veelzijdige fiscus deze sommen pompt, kon over 1930 nog geschat worden op 203 milliard. Hoewel de noodige gegevens, om een berekening te maken over 1931-1932 nog niet volledig bekend zijn, meent men uit de teruglooping van den Franschen export-handel te mogen afleiden, dat de productie over 1931 een vermindering zal aanwijzen van minstens 20%. Deze raming is zeer optimistisch. Er bestaat zóó weinig uitzicht om dit cijfer over het huidige boekjaar te zien verbeteren, dat men tevreden zal zijn, wanneer de achteruitgang niet verergert. Men kan dus veilig de belastbare opbrengst van het Fransche staatshuishouden gedurende 1932 taxeeren op 160 milliard. De algemeene depressie in aanmerking nemende, is dit resultaat niet ongunstig. Plaatst men echter de inkomsten-tabellen naast het getal, waarmee de belastingen haar amputeeren, dan wekt de vergelijking minder bemoedigende indrukken. Er volgt uit, dat de Franschman zes maanden op de twaalf, of 183 dagen op de 366 van dit schrikkeljaar, arbeidt voor den fiscus. Waarschijnlijk mogen deze proporties beschouwd worden als een wereld-record.
Men bezwaart niet straffeloos een volk, welks inkomen in de voorspoedigste jaren de 200 milliard zelden overschreed, met een cijns van 80 milliard. De economie van een land verdraagt dat een zekere spanne tijds, doch op den duur kan geen enkele industrie, geen enkel handelaar en geen enkel winkelier werken met zulk een ballast, noch op de buitenlandsche, noch op de binnenlandsche markt.
Het is dus geenszins verwonderlijk, dat men een vereeniging oprichtte van belastingbetalers, die zich organiseeren, om tegen toekomstige verhoogingen te waken. Zij telt vijf millioen leden, het gros vormend der aangeslagenen. Zij hielden zich voorloopig rustig, doch hun formidabel collectief schijnt aan te duiden, dat het maximum der inbare contributies bereikt is. Wat zal er gebeuren, wanneer deze massa, meegesleept door de noodzaak en door haar eigen zwaartekracht, zich in beweging zet? Het actueele budget schatte de opbrengsten der registratie (beursoperaties, zegel-rechten, onroerende goederen) op 11 milliard, der douane op 6 milliard, der indirecte belastingen op 7 milliard, de heffing op het omzetcijfer op 9 milliard. Al deze getallen zijn opgeschroefd. Elke tak van dienst zal sluiten met een belangrijk deficit, want alle becijferingen werden gemaakt naar een periode van betrekkelijken voorspoed. Toen men deze inkomsten raamde, kenden de douanen b.v. nog niet de contingenteering van den invoer. Het is duidelijk, dat zonder die contingenteering verschillende branches van landbouw en nijverheid totaal geruïneerd zouden zijn. Maar wie den import beperkt tot het onontbeerlijke, moet niet rekenen op 6 milliard douane-ontvangsten. De andere posten zijn bijna even wisselvallig als de incasseering der 1.173 millioen, welke men op 7 Juli hoopt te ontvangen van Duitschland. ‘Geve de Hemel, heeft Tardieu sceptisch uitgeroepen, dat wij die 1.173 millioen eenmaal in onze kas vinden, gelijk ze ingeschreven staan op 't budget.’ Wie zich baseert op de werkelijkheid, heeft deze verzuchting geslaakt bij menig ander onderdeel der begrooting. Op papier sluit het budget met een batig saldo. Een aanzienlijk tekort is echter dermate evident en onvermijdelijk, dat de ramingen der Kamer door den Senaat terecht zijn gekwalificeerd als monsterachtig. Dit staat ongeveer gelijk met den Franschen citoyen uit te noodigen om 7 maanden op de 12 te werken voor den
fiscus. En verondersteld, dat onder deze pressie de economie, welker weerstandsvermogen moeilijk in cijfers valt uit te drukken, nog niet instort, hoe zal de vereeniging der 5 millioen belastingbetalers reageeren, wanneer zij merken dat de ontbrekende milliarden zijn gegireerd op hun aanslagbiljet?
Nog minder verwonderlijk dan dit groeiend verzet tegen een schatting, welke tot 1914 tiende penning bleef (11.60% van het inkomen) om in 1932 tweede penning te worden, nog minder voorbarig zijn de waarschuwende voorspellingen van hen, die deze buitensporigheden met onbevooroordeelde blikken gadeslaan, of die de situatie wenschen te exploiteeren tegen het gouvernement.
Eugène Mathon, president van het machtige Wol-syndicaat, verklaarde op het recente congres der textiel-nijveraars: ‘De Staat moet absoluut bezuinigen, anders gaan wij regelrecht een ramp tegemoet.’
Edouard Herriot, de bankroetier van 1926, dien men in de Seine wilde werpen, stelt het land voor de keuze van budgetaire deflatie of monetaire inflatie.
Henri Chéron, Poincaré's rechterhand, die in 1929 een spaarpot van 19 milliard vergaard had, waarvan slechts een paar honderd millioen over zijn, kondigt onomwonden een nieuwe munt-crisis aan.
Joseph Caillaux, ander expert in débâcles van valuta, bespeurt alleen nog heil in een algemeene verlaging, van boven tot beneden, der traktementen, loonen en pensioenen, welke in Frankrijk reeds lager zijn dan bij de omwonende concurrenten.
Het eene deel dezer zwartkijkers wordt geïnspireerd door de Banque de France, beweert men, het andere deel gehoorzaamt aan politieke overwegingen in 't zicht der stembus. Maar beiden gaan accoord, en men hoort enkel nog de socialisten gouden bergen beloven, zoowel aan Duitschland, als aan hunne Fransche partijgenooten. Wie geen utopist is, vreest het tijdperk, dat door de aanstaande verkiezingen wordt geopend. Op financieel gebied zijn links en rechts aan elkaar gewaagd. Rechts zal de lekken niet stoppen, links zal ze vergrooten, en het gouvernement staat machteloos tegenover een parlement, waarvan de groepen tegen elkaar opbieden, alsof 't geen geld kost.
In hoeverre zijn de talrijke noodseinen welke men verneemt, bestemd voor buitenlandsch, in hoeverre voor binnenlandsch gebruik en in hoeverre mag men ze voor ongehuicheld houden? Het is lastig om deze vraag te beantwoorden. Men observeert een gisting, een deels geniepige, deels rondborstige tactiek van alarm, maar niemand beschikt over het noodige materiaal om de gegrondheid van geruchten en inlichtingen, de eene nog somberder dan de andere, te controleeren. Weinig dingen zijn onbetrouwbaarder dan de officieele statistieken der verschillende naties en men doet voorzichtig door de schoonschijnendste, of neerslachtigste opgaven nimmer onvoorwaardelijk te aanvaarden. Een bedreven regeering bedient zich gelijkelijk van waarheid en van fictie, tot de feiten luider spreken dan alle stuurmanskunst. Men kan niet loochenen, dat de elementen eener financieele paniek op 't oogenblik in Frankrijk voorhanden zijn, want men ziet ze van overheidswege als 't ware aangedragen. Dit wil echter geenszins zeggen, dat die paniek zal uitbreken en de goud-voorraad der Banque de France vermeerderde tot deze week met een gestadigheid, welke donkere prognostieken schijnt te logenstraffen.
Daar kan men tegenover stellen, dat de Fransche economie zich sinds eenigen tijd in een vicieuzen cirkel beweegt, waarvan niemand einde noch uitweg bespeurt. Men vult een gat door een ander te graven en de minste verandering van methode impliceert een revolutie. Dit wijnbouwend land importeerde gedurende 't eerste semester van 1931 een hoeveelheid van 2.430.000 hectoliter wijn, tegen een export van 403.000 hectoliter. Dit landbouwend land importeerde over 't zelfde tijdsverloop en ondanks het hyperprotectionisme, waarvan men het beschuldigt, 35.704 paarden (export 1.347), 90.000 runderen (exp. 4.400), 252.000 varkens, 198.000 centenaar versch vleesch, 362.000 centenaar bevroren vleesch, 132.000 centenaar boter. De boeren morren, wier export gemiddeld daalde met 50%, terwijl de import van verschillende hunner producten in enkele jaren steeg met 300, 500 en zelfs met 900%. Maar voor het gouvernement is die import een bron van inkomsten. Wanneer het de grenzen nog nauwer sluit, moet 't zijn schade inhalen op de boeren zelf, die reeds moord en brand schreeuwen over de hooge lasten. Wanneer 't de grenzen een week openzet is de schatkist gered, doch de massa der betalende onderdanen verarmd. Wanneer 't den toestand blauw-blauw laat, kwijnen landbouw, handel en industrie in een stagnatie, waarvan de Staat evenveel verliezen lijdt als de burger. Staat en burger zenden elkaar van bikboord naar bakboord. Geen van beiden kent een weg uit dit dilemma en wie al een oplossing kent, zou haar nimmer durven riskeeren uit vrees voor een cataclysme.
Er zit dus niets anders op dan de feiten te laten beslissen. Men verwacht omstreeks Juli de eerste aanwijzingen over de richting, waarin zij zich zullen afwikkelen. Menigeen voorziet financieele moeilijkheden van den ernstigsten aard en bij weinigen is het vertrouwen solide genoeg bevestigd, om zonder duizeligheid een blik naar de toekomst te wenden.
[verschenen: 20 april 1932]