Bij een film
Parijs, 28 Maart [1932]
‘Les Croix de Bois’ van Roland Dorgelès was 't eerste boek, waarin een kunstenaar de oogen van zijn medemenschen opende voor de onvermoede jammeren van den oorlog. De titel werd onafscheidelijk van het eenig perspectief, waarin men den gehaten krijg voortaan zien kon: een eindeloos veld van Houten Kruizen met het geluk en het leed daaronder begraven. Voor de ontelbaren, die den roman lazen, werd de titel een symbool. Hij vatte alles samen in een gewijd teeken: den waanzin van het doodelijk bedrijf en het martelaarschap van de groote kudde van millioenen arme stakkers, die vier jaren in het vuil der loopgraven legerden als in een abattoir, te midden van ratten en luizen.
Ondanks zijn onmetelijke populariteit echter was ‘Les Croix de Bois’ nog niet gefilmd, evenmin als ‘Le Feu’ van Barbusse, evenmin als ‘Civilisation’ en ‘Les Martyrs’ van Duhamel. Wat weerhield de cineasten? De moeilijkheden der techniek, of de schroom om tè bittere herinneringen en te vlijmende wonden op te wekken voor de camera? Raymond Bernard, zoon van Tristan, den humorist van Triplepatte en het Cafétje, meende, dat beiden overwonnen moesten worden. Hij aarzelde niet om zich te meten met ‘Im Westen nichts Neues’ en ‘Vier van de Infanterie’. Wie 't waagde, om na Lewis Milestone en Pabst, een zoo weinig plastische materie te behandelen als stellinggevechten, welke den fotograaf nog minder bewegingsvrijheid laten dan den soldaat, behoefde niet te aarzelen, om zich te meten met de diepere en meer aangrijpende visie, welke den regisseur geïnspireerd werd door den schrijver. Bij Milestone en Pabst grimt de toorn tegen hen, die verantwoordelijk zijn voor het redelooze en affreuze avontuur. Bij Raymond Bernard schrijnt een onpeilbaar medelijden met de slachtoffers.
Van den dag af, dat men de oorlog ging analyseeren, hebben de Fransche auteurs zich altijd veel minder bekommerd om het probleem der schuld, dan om de oneindig spannender raadselen, welke een regiment stelde, dat was samengeroepen uit de vier hoeken des lands (later uit de vier hoeken der aarde) om langzaam weg te bloeden in een roffelvuur, of in een offensief. De vraag wie begonnen was, wie aansprakelijk gehouden moest worden en wie de galg verdiende, leek hun nietig en declamatorisch gebazel tegenover het monsterachtig complex van vragen, welke men nauwelijks formuleeren, hoogstens stamelen kon, welke niemand vermocht af te schudden, en die alle neerkwamen op een wroegend en wrokkend: Hoe is 't mogelijk?
Hoe was 't mogelijk dat de mensch, pas ontsnapt aan het eeuwen-oud verraad der kosmische krachten, een arsenaal van catastrofische instrumenten bedacht had, duizendmaal wreeder dan de elementen der vijandelijke natuur? Hoe was 't mogelijk dat de mensch deze kunstmatige hellen gedwee binnentrad, waar men alle uitwegen zorgvuldig had afgesneden, waar alle begrippen van redelijkheid en onredelijkheid, recht en onrecht, schuld en boete tot puin vervielen, omdat de besten en de slechtsten, de schuldigsten en de onschuldigsten, weerloos overgeleverd waren aan het blinde, onbarmhartige en ondoorgrondelijke toeval, vlammend losbrekend uit den loop van mitrailleuses, uit den mond der kanonnen, uit het binnenste der granaten? De eene helft der natie fabriceerde bommen voor 40 francs per arbeidsdag, de andere helft moest zich door bommen laten vergruizelen voor een soldij van 5 stuiver per etmaal. De eene helft toog kalm naar haar werk, at, dronk, sliep, vrijde en trouwde, nam vacantie en danste in de casino's, de andere helft doorworstelde radeloos de negentig kringen van levend verdoemden, waarin een onontwijkbare bestemming hen gedreven had. Eén man op elke zes zou nimmer het eind aanschouwen dezer dagen van verwerping. Drie op de vijf zouden gemarteld worden in hun ledematen, herstellen onder het mes der dokters, om terug te keeren naar hun foltering. Allen zouden zich den vloek herinneren en de nachtmerrie die voor de uitverkorensten twee en vijftig maanden geduurd had. En wie of wat leidde de keuze? Wie of wat hanteerde de wannen, de immense zeef van vuur, ijzer en gas, waardoor de 8.501.045 gemobiliseerden man voor man passeerden? Ieder van die 8.501.045 had een ziel, een hart, dat in moedelooze uren een gebed prevelde, een zwijgende klacht, welke nergens, noch in den hemel noch op aarde, verhooring vond. Waarom die opeenstapeling van krankzinnige dwaasheden en vertwijfeling? Waarom die verlatenheid, die beproevingen, dat onmenschelijke lot, waaruit men niets
ontraadselde dan een matelooze onrechtvaardigheid? Waarom? Waarvoor? La France? Maar wat is La France? En wie kon opbeuring hopen van een idee, van welk idee ook, zelfs van 't idee der overwinning, daar niemand wist of hij de zon nog éénmaal zou zien dalen of rijzen over de loopgraaf?
Al deze teisterende vragen bleven onbeantwoord doch zij waren vruchtbaarder en verzoenender dan harde betoogen en rechtstreeksche klachten. Zij weefden eenzelfden sluier van mededoogen om het uniform-bleu horizon en het uniform-feldgrau. Zij lieten hun die martelaars geweest waren de paarse aura van hun lijden. Zij dempten den glans van elk ander aureool. In de Fransche literatuur werd de strijder van 1914 het nederige zinnebeeld der duizenden bataillons die om onverklaarbare redenen hadden moeten klimmen tot de uiterste trappen der rampzaligheid en aan wie niets anders gegund was om dien kruisweg te verkorten dan een soldatenliedje, een grap en de specifiek Fransche lach, de lach van Figaro ‘qui se presse de rire de tout... de peur d'être obligé d'en pleurer’.
Het sprak vanzelf, dat de bioscoop dit gezichtspunt moest adopteeren zoodra een geletterd cineast den oorlog tot onderwerp nam. Als 't niet de persoonlijke verdienste is van Raymond Bernard om de zuiver-menschelijke beteekenis ontdekt te hebben van een bombardement en een artillerie-duel, hij mag erop roemen de eerste geweest te zij n, die in het geraas van kanonnen en mitrailleuses alle echo's legde waarmee zij hen hoorden over wie ze huilend losbarstten. Hij was de eerste die aan het ensemble der vuurmonden een grommende taal gaf, welke men verstaat, welke men huiverend begrijpt, aan wier rhythmen men onwillekeurig de vermurwendste woorden toevoegt, die kunnen rijzen uit een verscheurd gemoed. Hij was de eerste die de lenzen, de zoeklichten, de microfoons richtte naar de duizelingwekkende afgronden die achter den schijn liggen, achter de feiten en achter de archivarische bescheiden, naar het gebied waar lenzen en zoeklichten in de harten lezen, waar de filmstrook kreten en geluiden uitdrukt die doen samenkrimpen, waar men, gelijk het in Parsifal heet, ‘durch Mitleid wissend’ wordt.
Zoo veranderde het eerste boek, dat een authentieken oorlog beschreef, in de eerste authentieke film, hoewel Raymond Bernard slechts enkele episodes aan den roman ontleende. Een paar koortsige, snelle tafereelen herdenken de mobilisatie en het vertrek der regimenten. Op de rumoerige, joyeuse kantonnementen volgt een kalme gevechtslinie waar slechts hier en daar een schot dreunt als ver paukengeroffel. De Duitschers hakken een mijn onder de Fransche loopgraaf, en op 't doffe, eentonige beuken der houweel onder de voeten der luisterende manschappen sluipt de dramatische spanning binnen en de geleidelijke bewustwording der onverbiddelijkheid van den aandreigenden dood. Op 't nippertje wordt de escouade afgelost en ziet hare loopgraaf in de lucht vliegen met de nieuwe bezetting. Door een spookachtig half-licht rolt geschut aan in lange, grauwe colonnen, voorbijglijdend als zwarte schimmen. De machten der duisternis concentreeren zich, wachtend op het signaal.
Zij rukken los met een geweld en een accent waarbij alles wankelt. Dat duurt uren. Dat duurt tien dagen. Dat duurt eeuwigheden. Plotselinge rust en stilte met het bijtend contrast van een refreintje: ‘Si je n'ai pas la Croix de Guerre, j'aurai la Croix de Bois.’ Episch défilé van de tot stervens toe uitgeputte soldaten voor den generaal en de jonge recruten die hen gaan vervangen in het vuur. Tegenaanval, waarvoor de gedunde sectie wordt opgeëischt. Worsteling te midden der graven van een dorpskerkhof. De een valt na den ander. De laatste van de escouade sleept zich voort tot een ontlooverden boom en zijn oogen breken terwijl de lippen een deuntje lispelden dat zingt van liefde en lente:
Voilà, le beau temps, ture-lure-lure...
Voilà, le beau temps pour les amants...
Les amants! Zijn meisje schreef hem dat zij een hak had stukgedanst van haar kleine schoentje... en over dat afscheid droomt hij weg langs een onafzienbare rij houten kruisen, witte en zwarte, tusschen welke de vlam flakkert van den Arc de Triomphe, de vlam der hoop.
Bij dit woelig en elegisch in memoriam zijn de magistraalste beelden bijzaak. De beelden werden tolken: van smart, van rouwende ontroering, van duizend dingen die men niet zeggen kan. Men vertelt dat de film, afgedraaid voor de gedelegeerden van den Volkenbond, te Genève, geschandaliseerd heeft wegens haar realisme, haar onstuimig élan en de zoo violente antitheses tusschen galgenhumor en tragiek. Als dit zoo is dan schrikt men te Genève niet terug voor een misverstand meer of minder. Hier te Parijs is de indruk dermate overstelpend dat men het magnifieke défilé der gehavende overlevenden van een tiendaagsch offensief durft uitfluiten. Dit is overdreven. Maar het getuigt van begrip.
[verschenen: 16 april 1932]