Va Banque
Parijs, 29 Februari [1932]
Een jong diplomaat, dien ik sprak bij de brillante en triomfantelijke première van Strauss' Elektra (beter laat in de Opéra dan nooit), verwittigde mij ervan dat de Fransche sympathieën voor Japan aardig bezig zijn te luwen. Een paar cijfers over de Japansche leening, die mislukt zou zijn op de Parijsche markt, verduidelijkten deze mededeeling onder een gesprek dat liep over de demonisch-dionysische vertolking van Germaine Lubin (haar slot-dans was huiveringwekkend als een salto mortale), over Lady Chatterley's Lover, het laatste boek van Lawrence, waarvan een ongecastigeerde vertaling schandaliseert doch druk gelezen wordt (de Engelsche auteur koos voor zijn verliefde dialogen het vocabulaire dat straatjongens gebruiken op schuttingen), over de lucht-manoeuvres, welke na afloop der voorstelling gehouden zouden worden boven Parijs en die wij gingen bijwonen. Zoo zijn onze moderne hersens gemaakt: zij combineeren met het grootste gemak Shanghai, een prehistorische prinses uit Mycenae, het orkestrale palet van Strauss, de Beurs, een priapischen roman en een bombardement naar de wolken.
Ik wantrouw diplomaten, jonge en oude en alle officieele of officieuse lieden, die journalisten inlichtingen verschaffen. Zij zijn charmant. Maar in de meeste gevallen worden die informaties toegediend als medicijnen, voor een ongemak, dat meer de andere partij kwelt dan den journalist en met de bedoeling, om het te verhelpen. In korte woorden: ik geloof niets van die Fransche verkoeling voor Japan. De Fransche (geheime) politiek en haar ‘publieke opinie’ gingen niet overstag, doch krompen de zeilen. Men was een beetje onbesuisd van wal gestoken en kreeg plotseling den wind van voren uit Amerika, natuurlijk van William Randolph Hearst. Dat kon complicaties geven en voor complicaties is het te vroeg, zoolang ze niet absoluut onvermijdelijk zijn en zoolang elke Fransche boot goud meevoert uit New-York.
Niets valt gemakkelijker dan neutraliteit te afficheeren, daar neutraliteit letterlijk tot niets bindt. Waarom zou men uitbazuinen dat een Japansche leening slaagde? Het is veel tactischer, om het gerucht rond te strooien dat zij schipbreuk leed.
Ondertusschen zullen de Amerikanen nimmer het genoegen beleven te vernemen, dat Fransche aviateurs en Fransche instructeurs de Chineezen ter hulp snellen, zooals Britten, Australiërs, Canadeezen, Yankees, en Duitschers, over wie men ons elken dag cablogrammen stuurt. De herhaalde échecs der Japanners tegenover de fameuze 19de Chineesche Armée (waar blijven de 18 andere?) zitten der pers en het publiek een tikje dwars, omdat die échecs hun verhinderen uiting te geven aan ongedwongen opwellingen.
Want de pro-Japansche gevoelens van de meerderheid der Franschen zijn niet berekend, ze zijn spontaan. De regeering wikt waarschijnlijk haar belangen op een apothekersbalans. Doch de neigingen van het volk gaan om obscure, zeer moeilijk te verklaren redenen regelrecht naar Nippon. De Franschen mogen de Japs lijden, zooals zij in hun binnenste een neiging hebben tot de Duitschers, absoluut niets voelen voor de Italianen (hun Latijnsche broeders!), nog minder voor de Spanjaarden, een zeer matige sympathie koesteren voor de Engelschen en een ironische geringschatting aan den dag leggen voor de Amerikanen. Dit domein is vol raadselen. Tijdens de eeuw van Frans I, en toen dit nog weinig pas gaf in de Christenheid, gevoelde de Fransche natie zich getrokken tot den Grooten Turk. Tijdens Paul Doumer helt zij over tot Nippon, onder de afkeurende blikken der gansche aarde, welke sindsdien vermeerderd werd met twee continenten.
Aan deze instincten valt niets te veranderen, noch door de regeering, vroeg of laat meegesleept, noch door de kranten, reageerend op oncontroleerbare invloeden, noch door de pressie van buiten, die altijd verdacht blijft. Deze instincten schijnen des te hardnekkiger te worden, wanneer zij parallel loopen met overwegingen, die berusten op zekere redelijkheid. Hoe immers zit de zaak in elkaar? De quoi s'agit-il? zooals Foch zei. Welke is de situatie, die den ex-luitenant-generaal van het keizerlijke Japansche leger Kiokatsu Sato in ‘Le Mois’, een dik, synthetisch tijdschrift, gewijd aan de mundiale activiteit, deed schrijven, dat een oorlog tusschen de Vereenigde Staten en Japan onvermijdelijk is en deze meening uitdrukt in de heftigste, de meest verwoede verwenschingen?
Voyons: Japan is overbevolkt. Het heeft geen eten en geen grondstoffen. Zijn economisch équilibre is uitermate kwetsbaar. Gesteld, dat een onmogelijke, of minstens onwaarschijnlijke maatregel de vermenigvuldiging kan beperken eener talrijke, prolifieke natie, de resultaten van zulk een ingrijpen zouden in het beste geval eerst over twintig jaar tastbaar zijn. Inmiddels moet die natie leven. Zij is te energiek, te ondernemend, om zich te voegen naar het fatum van haar eiland. Er is plaats op de wereld, wat men ook beweren moge. Australië, een werelddeel, is onbevolkt. Zuid-Amerika ligt voor het grootste deel onontgonnen en onbewoond. Afrika eveneens. Noord-Amerika kan het dubbele herbergen van zijn inwoners-aantal. Wat doen echter al deze continenten, vier-vijfde uitmakend van het aardvlak? Zij sluiten hun grenzen. Zij passen om verschillende redenen een geografisch malthusianisme toe, het tegennatuurlijkste, het gevaarlijkste van alle. Voor de Gelen alleen? Neen, voor Gelen en Blanken. De Blanken schikken zich voorloopig en pressen samen. Er is nog ruimte in het kleine Europa, hun avonturen-lust zakte, hun vitaliteit slonk, hun rhythme vertraagde. De gele Japs zijn ongeduldiger.
Zij zoeken uitwegen voor hun volk, voor hun industrie. De tijd dringt. Hoe lang zullen zij het nog uithouden in hun dwangbuis? Vijf jaren? Tien jaren? De universeele grenzen-sluiting wordt verergerd door een chronischen, harceleerenden boycot, het eenige wat de Chineezen technisch weten te organiseeren in de perfectie. En juridisch moeten de Japanners in Japan blijven, zich vergenoegen met Japan. Het Recht en de geordende wereld bestaan uit een serie hoofdstukken, artikelen, paragrafen. Zij gelden voor onwrikbaar, zoolang niemand er aan wrikt. Maar spreekt een vulkaan juridisch, een aardbeving, een volksverhuizing? Toen de Japanners zich een uitweg forceerden, bewezen zij ons de eer om te praten als Westersche advocaten. Met bijna algemeene stemmen zagen zij hun argumenten verworpen. Zij wisten wat hun te doen stond, met of zonder recht, met of zonder internationaal verlof. Zij wierpen zich op China. En wat kon er beter gebeuren onder dergelijke abnormale, noodlottige condities, dan dat de Japs zich op China wierpen?
Zaagt gij liever, dat zij zich direct wierpen op Indo-China, op de Philippijnen, op Nederlandsch-Indië, op Australië? Laat de Chineezen voor China zorgen. Wat gaat ons China aan? Het is al mooi genoeg, dat de fameuze 19de Chineesche Armée van munitie, proviand en soldij voorzien wordt met geld, waarvan niemand de herkomst kent, waarvan niemand de herkomst bovendien vraagt.
Voilà de quoi il s'agit...... voor de Franschen. Een militaire autoriteit, wie ik vroeg om een uitleg van de onverwachte militaire échecs der Japaneezen antwoordde mij:
‘Men kan er drie conclusies uit trekken. De eerste zou zijn, dat een dozijn Europeesche instructeurs een Aziatische horde bij tooverslag hervormen in een geregeld, strijdvaardig leger. Dat is een interessante overweging, die te pas kan komen bij de debatten der ontwapeningsconferentie, maar die wij terzijde leggen als wij de verhoudingen beoordeelen op het Shanghaise slagveld.
De tweede zou zijn, dat wij de militaire waarde der Japanners overschat hebben. Tot nader order lijkt mij deze veronderstelling zeer onvoorzichtig.
De derde en de aannemelijkste zou zijn, dat de Japanners een reeks fictieve échecs niet onnuttig achtten. Zij hadden er alle belang bij, om gedurende de eerste maand in het nadeel te schijnen te Shanghai. Langs den neus der mogendheden, en al parlementeerende met een impertinent meesterschap, met een beleefde, bijna tergende gevatheid (onze diplomaten zijn lang niet tegen hen opgewassen) verzamelen zij troepen en artillerie op het gekozen punt, leggen een basis, versterken haar, breiden ze geleidelijk uit, schermutselen een beetje en laten rustig hun nederlagen seinen naar de vier hoeken der wereld. Wanneer zij een leger van honderdduizend man geconcentreerd hebben naast de settlements, zullen wij verder zien. Elke tijd en elke natie heeft zoo zijn Paard van Troje.’
Of zijn Breda'sch turfschip, repliceerde ik in gedachte. Terwijl deze beschouwingen naar de Soenda vliegen zullen de evenementen zich ontwikkelen. Of ze mij in het gelijk of in het ongelijk stellen, laten wij ons herinneren, dat men zich zacht spiegelt aan anderen.
[verschenen: 2 april 1932]