In een Schedel
Parijs, 7 Januari 1932
Het is bekend dat Napoleon stierf aan maagkanker. De meeste biografen zijn het er ook over eens, dat men omstreeks 1812 een duidelijke verslapping kon waarnemen in de geestelijke vermogens van den Keizer. Hoewel volgens het vers van Vergilius de geest de stof drijft (mens agitat molem) en hoewel men talrijke voorbeelden kan citeeren van vrouwen en mannen die te midden van allerlei lichamelijk verval hun psychische werkzaamheid onaangetast wisten te bewaren, heeft men een causaal verband gelegd tusschen Napoleons maagzweer en zijn lamentabel einde. Men verkleinde aldus de moreele waarde van een der begaafdste figuren uit de historie van het menschdom. Voor den werkelijken held is kanker geen geldig argument om te versagen, om te verzwakken, en de gier die dagelijks zijn lever knaagde bracht den geboeiden Prometheus niet tot onderwerping. Bij gebrek aan deugdelijker verklaringen moest men berusten in een onvoldoende motiveering. Maar voor de bewonderaars van Bonaparte die in zijn spiritueele structuur geen fouten gedoogden, en die zich rekenschap gaven dat een verschijning als de zijne moeilijk denkbaar was met een wilskracht welke het gemiddelde niet te boven ging, bleef het probleem onopgelost. Als Napoleon psychisch bezweek aan een physiologisch accident dan moest hij bezweken zijn aan een kwaal die onherroepelijker was dan maagkanker.
Een studie van een Finschen geneesheer dr. Aly Krogius, oud-hoogleeraar in de chirurgie aan de universiteit van Helsingfors, schijnt deze vermoedens te bevestigen. Het zou mij niet verwonderen, wanneer de beschouwingen van den professor, gepubliceerd in de Mercure de France van 1 Januari, een datum beteekenden in het Napoleontische onderzoek. Zij trekken de aandacht van medici, militairen, politici, geschiedschrijvers, psychiaters en de nog grootere massa van leeken. Zij werpen een geheel nieuw licht op de lotgevallen van den overwonnen titan, en wanneer zij eenmaal gecontroleerd en geverifieerd worden, zal men een menigte aangenomen ideeën moeten herzien. Zij geven ook een geheel anderen kijk op het mechanisme der fataliteit, die veel subtieler bewerktuigd is dan men gewoonlijk veronderstelt. Wanneer het fatum den strijd aanbindt tegen een persoonlijkheid als Bonaparte, omsingelt het hem zóó dat iedere uitweg tot ontsnapping is afgesneden. Een maagzweer was hier inderdaad niet toereikend. De geheimzinnige krachten, welke de Corsicaan tegen zich opriep, gingen geraffineerder te werk. Zij maakten hem machteloos, gelijk sommige wespen den worm steken die tot levend voedsel moet dienen harer larven. Zij verlammen de prooi met een prik in een zenuwknooppunt, zonder haar te dooden. En de vergelijking hinkt niet. Zij is verwonderlijk juist.
Volgens Krogius leed Napoleon tijdens de tweede helft zijner korte loopbaan aan een voortdurend erger wordende aandoening der hypophyse, een kleine endocrinische klier, welke zich bevindt aan de basis der hersenen. De ziekte, welke pas tachtig jaren na Napoleons dood in de medische literatuur beschreven werd door Babinski en Fröhlich, uitte zich bij den Keizer in den vorm eener Dystrophia adiposo-genitalis. Haar symptomen zijn een overmatige zwaarlijvigheid van het type eunuch; een geleidelijke verschrompeling der voortplantingsorganen; een vrouwelijk voorkomen van het lichaam, buitengewone blankheid der huid, fijnheid van handen en voeten, afwezigheid van beharing, verlaging van temperatuur, vertraging van den polsslag, veelvuldigheid der urineloozing, over-druk in de schedelruimte, krampen van epileptischen aard, gezichtsstoornissen, apathie, verdooving, slaperigheid, besluiteloosheid, verlies van het mannelijk karakter, daling der physieke en psychische energie, vermindering van beslistheid, voortvarendheid en werkingsvermogen.
Het is treffend dat niet slechts een gedeelte dezer karakteristieke symptomen bij Napoleon optreden, maar zonder uitzondering alle en soms onder de meest dramatische omstandigheden.
De Keizer, die tijdens den Egyptischen veldtocht en als Eerste Consul nog mager en tenger is, wordt als corpulent gesignaleerd in 1807 (Tilsitt), zwaarlijvig bij de Campagne in Rusland. De officier van gezondheid Henry, die over de autopsie rapport uitbrengt aan Hudson Lowe, vermeldt den merkwaardig geringen omvang van het hart, de rondheid der armen, de vrouwelijke teerheid van handen en voeten, ontbreken van haren. Voorts zegt hij in 't latijn: partes viriles exiguitatis insignis, sicut pueri, wat de Lowe-papers van 't British Museum breedvoerig omschrijven: ‘The whole genital system was very small and seemed to exhibit a physical cause for the absence of sexual desire and the chastity, which had been stated to have characterized the deceased.’ Gelijk een knaap, berichtte Henry. Bij de lijkschouwing vindt men een vetlaag van één duim op het borstbeen, van anderhalven duim op het onderlijf.
Maar evenmin als de Keizer steeds vet was geweest, evenmin toonde hij zich altijd ongevoelig voor de vrouwelijke sexe. Zijn liefdesbrieven aan Joséphine, zijn passie voor de Creoolsche bewijzen een vlammend en forsch temperament.
Na 1810 echter worden de berichten over zijn galante avonturen hoe langer hoe zeldzamer. Tegelijkertijd verzwakt zijn geniale, onfeilbare intuïtie. Hij verliest zijn vermaarde snelheid van handelen, hij verbaast zijn omgeving door zijn weifelingen en besluiteloosheid. Hij talmt bij Borodino, hij kan geen beslissing nemen bij Dresden, verliest een dag bij Ligny met wikken en wegen, verspilt kostbare uren te Waterloo, aarzelt in 't oneindige bij zijn terugkeer te Parijs, bij zijn vlucht, bij zijn overgave aan de Engelschen. Zijn temperatuur zakt en hij moet handen, voeten en beenen verwarmen met heete compressen. Corvisart, vóór den val, noteerde een polsslag van 60, O'Meira noteert op St. Helena tusschen 54 en 60. Hij wordt gekweld door stuipen welke men langen tijd ten onrechte gehouden heeft voor epilepsie. Hij sukkelde zijn gansche leven maar vooral gedurende de tweede helft, aan urinestoornissen. Tallooze berichten gewagen van zijn apathie, van zijn plotselinge en onbedwingbare slaperigheid, van zijn duizelingen, van soms onverdraaglijke hoofdpijnen, van gezichtsstoornissen, van geheugenzwakte, vóór de nederlaag reeds en meer nog op het rotseiland. Hij wordt hoe langer hoe dikker en zijn gelaat verlengt zich met zware plooien onder de kin.
Hij was inmiddels die moderne held geweest tot zijn veertigste jaar en een zoo schielijke aftakeling valt nòch te verklaren door zijn geagiteerd bestaan, nòch door de slijtage van den ouderdom, want bij Waterloo was Napoleon pas 46. Indien het echter schijnt, dat men uit de symptomen mag concludeeren tot Dystrophia adiposo-genitalis, vermoedelijk teweeggebracht door een gezwel der hypophyse, een overtuigende en absolute diagnose zal slechts geformuleerd kunnen worden na bestudeering van den schedel. De doctoren, die op St. Helena het lijk schouwden van den veroveraar hebben hun autopsie niet uitgestrekt tot hoofd en hersens. Maar gezien de misvormingen, welke een gezwel der hypophyse gewoonlijk veroorzaakt in het schedelbeen, is het vandaag wellicht nog mogelijk om die vraag te beslissen door een anatomisch en zelfs een radiologisch onderzoek.
Als de veronderstelling van Prof. Aly Krogius, die parallel gaat met een onopgemerkt gebleven studie van Leonard Guthrie, een Engelsch geleerde, exact is, zouden wij bij Napoleon staan tegenover een lotsbeschikking, die aan tragiek alles overtreft, wat de annalen der heroën, antieke en moderne, verhalen. Een mensch, begiftigd met de hoogste vermogens van lichaam en geest, en door deze vermogens voorbeschikt tot de hoogste bestemming, wordt op het toppunt, niet van zijn macht, maar op het toppunt van zijn strijd, om zich als voorbeschikte te handhaven, door tusschenkomst van insidieuse, verraderlijke, geniepige factoren, beroofd van zijn evenwicht, van zijn oordeelkunde, van zijn energie, van zijn arbeidskracht, van zijn viriliteit zelfs; hij wordt van deze onmisbare kwaliteiten juist beroofd op een moment, dat hij ze 't minst ontberen kan, op een moment, dat hij 't hoofd moet bieden aan ongehoorde, buitensporige moeilijkheden. Alle middelen om zijn persoonlijkheid, zijn zending te voltooien, werden hem ontnomen, en zeer waarschijnlijk buiten zijn schuld. Maar wat het mysterie en de tragiek van het mysterie verdubbelt: hij ziet zich verlamd als de worm onder den angel der wesp; hij ziet zich langzamerhand uitdooven, wegkwijnen, sterven. Want zoo een aandoening der hypophyse in hooge mate de geestelijke en lichamelijke vitaliteit aantast, zij laat daarentegen de hersens en 't intellect intact. Napoleon kon nog denken, concipieeren en observeeren. Hij kon geen enkele gedachte, geen enkele conceptie onbelemmerd realiseeren.
Het ware dus wenschelijk, dat men den schedel lichtte van hem, over wien de geheele negentiende eeuw struikelde, wijl hij zich niet kon verwezenlijken. Het is nuttig, het is noodzakelijk, dat de mensch nauwkeurig weet, waaraan het te wijten viel, dat een grandioos ingezet leven verzandde, dat een onmetelijke beweging gestuit werd. Menig historicus hecht nog aan de immanentie, aan de onontkoombaarheid der politieke evenementen, welke Napoleon's opkomst en nedergang vergezelden. Bevrijd te zijn van dit idee zou reeds onafzienbare horizonnen openen. Is 't geen opwekkend, sterkend denkbeeld, te kunnen gelooven, dat zonder een averij der hypophyse de idealen van een Napoleon gegroeid zouden tot werkelijkheid?
[verschenen: 30 januari 1932]