Nachtvlucht
Parijs, 28 December 1931
Het was voor de Luchtvaart-Maatschappijen een kwestie van leven of dood om met de andere transportmiddelen te wedijveren in snelheid. De tijd die overdag gewonnen werd op trein en boot mocht niet verloren gaan omdat 's nachts de vliegmachine rustte in de loods.
Voor Europa, enkele schaarsch bevolkte of achterlijke streken uitgezonderd, waren de zwarigheden welke de nachtdienst stelde aan de piloten vrij gemakkelijk en met betrekkelijk weinig kosten te overwinnen. Europa, 's nachts uit de lucht bezien, is een firmament dat schijnt te antwoorden op het andere firmament, een repliek van melkweg en sterrenbeelden. Zelden wordt 't zóó donker, zelden raakt de lucht zoo verstopt met wolken en mist, of er glimt voor den stuurman een lichtje, of er gloort de gele, rosse weerglans eener stad.
Buiten Europa, behalve in de Vereenigde Staten, koersten de vliegeniers weinige jaren geleden nog in een zwarten, eindeloozen chaos, zoodra de zon gezonken was. Bij de onverhoedsche wisselvalligheid van de atmosfeer voegde zich het trouwelooze mysterie van den nacht. Een vage schaduw, plotseling opdoemend in het zwart, en nauwelijks zichtbaar achter de vleugels, achter de fosforisceerende wijzers der manometers, kon een wolkbank zijn, een heuvelkruin, een bergkam. Op het kompas of op den tast vloog de piloot over urenlange steppen van duister, waar hij de aarde slechts kon onderscheiden van de zee, omdat een neergelaten vuurpijl er aanstonds doofde.
Voor de vliegeniers van de Compagnie Aéropostale, die Europa verbindt met Zuid-Amerika, begonnen deze perfide onzekerheden na Casablanca. Langs de zandige, brandende West-kust van Afrika zag hij ze verdubbeld door het verraad der Moren. In Brazilië, Chili, Bolivia, Argentinië zag hij ze verviervoudigd door den eeuwig besneeuwden, vulcanischen Cordilleras de los Andes, waar zij in een omhoogrijzenden wal van vijf of zes duizend meter een bres, een spleet moesten zoeken, door de onafzienbare, onbevolkte pampa's, door de sombere, ontoegankelijke oerwouden, door de grilligheid der weersverschijnselen.
Onder dergelijke omstandigheden kon de vliegenier de gevaren der nachtvlucht overweldigen, één keer, lukraak, kruis of munt, zoals Lindbergh en Costes de Oceaan overstaken en hun waagstuk nooit herhaalden. Konden zij met die opeenhooping van risico een geregelden dienst waarnemen? Vertrekken en aankomen met de stiptheid van een trein? Overdag al beteekende een panne in de onherbergzame, onbewoonde bergen, vlakten of bosschen een haast wissen dood. Bij licht reeds eisten de kammen der Cordilleras met hun talrijke sneeuwstormen een onverschrokken hart. Wie verdwaalde in de witte woestenij was verloren en Mermoz kon zich op een dag slechts redden door zijn machine, gehavend en opgelapt bij een noodlanding, tweemaal in een kloof te werpen. Was de onderneming uitvoerbaar bij nacht?
De chefs der Aéropostale oordeelden ja. Zij vroegen niet hoeveel machines en mannen hun opzet zou kosten, zonder lichtbakens en met provisorisch georganiseerden meteorologischen dienst. Het moest. Het gold het bestaan der Compagnie. Haar bloei, haar toekomst hingen af van enkele uren, ingehaald op de trage post. Het moést. Doch was het verdedigbaar om zooveel te durven, zooveel te wagen met geen ander doel dan een brief, een pakket een etmaal vroeger te doen arriveeren op hun bestemming? Weinig buitenstaanders zouden op deze vraag bevestigend willen antwoorden, weinigen zouden de superieure noodzakelijkheid willen vermoeden, om elken avond een eskader vliegtuigen in den onveiligen nacht te jagen, Het woord was niet aan de buitenstaanders, zelfs niet aan de leiders der onderneeming. Het was aan de vliegeniers.
Maar als Antoine de Saint-Exupéry, op de lijn waar hij piloteert kortweg Saint-Ex geheten, zijn roman ‘Vol de Nuit’ schreef, hij schreef hem noch voor zijn chefs, noch voor zijn collega's. Hij schreef hem voor ons. Hij geeft ons de onwaardeerbare kans om te begrijpen, dat er evenveel moreele kracht, evenveel overwogen heroïsme kan stuwen achter den ontluisterden term concurrentie, als achter het voorhoofd van een Alexander; te begrijpen hoe gemeenzaam ons de aanleg bleef om te stijgen tot de hoogste toppen, om de dapperste daden te verrichten zonder er ons over te verbazen, ze verbergend, gelijk René Quinton zegt, zooals een rechtgeaard mensch de aalmoezen verbergt die hij schenkt.
Het overkomt mij niet dikwijls, dat ik een boek, wanneer de laatste bladzijde uit is, onmiddellijk herlees, en opnieuw herlees, en dat ik mij niet kan en ook niet wil losmaken van de verheven en toch zoo authentieke, zoo eenvoudige wereld waarheen de auteur mij voerde. Het overkomt mij nog minder vaak, dat ik dagen na het boek gelezen te hebben slechts behoef te denken aan een der hoofdpersonen om mij doorstroomd te voelen van zijn krachtige substantie en verkwikt te worden met een Homerisch ambrozijn.
In ‘Vol de Nuit’ gebeurt niets of haast niets dan het verdwalen van een vliegtuig gedurende een nacht vol onweer. Wij hebben het bericht twintig malen gelezen in een krant en Saint-Exupéry beschrijft het ongeval niet met zorgvuldiger gekozen woorden dan een goed journalist het zou doen. Maar door een bijna onverklaarbare magie krijgt elk onderdeel van zijn verhaal en zelfs het meest alledaagsche detail de accenten van een epos.
Aan den eenen kant van den horizon de Zuid-Amerikaansche vlieghaven in een zwoelen, kalmen avond vol fonkelende sterren. Aan den anderen kant de machines die in vier, vijf hoeken van het continent opstijgen, onderweg zijn, straks moeten binnenloopen, en de radio's, die storm melden en bedekte luchten. Hier het glanzende directeursbureau van den chef Rivière. Een man die naar de vijftig gaat en zich een beetje afgemat voelt door het vooruitzwevend magnetisme der verre bui. Ginds de vliegeniers en hun telegrafisten tusschen de roode en groene seinen, achter den doffen gloed der uitlaatbuizen. Beneden hen het zwarte uitspansel der aarde. Beiden, de mannen naast hun toestellen, Rivière in zijn kantoor, mijmeren. De gedachten van den piloot worden het centrum der daverende, deinende machine, de gedachten van den chef het centraal punt van zijn kantoor, zijn vliegveld. Zij volgen elkaar, zoeken, speuren, reikhalzen als stralenbundels van zoeklichten langs den duisteren hemel. De piloot ondergaat het vliegen met die rustige en even hazardeuse opgetogenheid welke wij als kinderen voelden, toen wij in onze droomen vlogen over heuvel en dal, in een stemming van hachelijke zaligheid welke wij onuitsprekelijk achtten. Enkele zinnen van Saint-Exupéry, enkele gebaren der vliegeniers drukken die peilloze afgronden uit en die onzegbare hoop.
Rivière, bewonderenswaardige, bijna bovenmenschelijke figuur, mediteert tusschen een paar jichtscheuten en een paar dienstorders, over wat kan en niet kan, wat mag en niet mag, over de beste manier om zijn manschappen op te drijven tot het maximum hunner mogelijke waarde, hen onbereikbaar te maken voor de vrees, hen te doordrenken van zijn onverbiddelijk, op het eerste gezicht excessief, onaannemelijk plichtsbesef. Rivière houdt van zijn piloten. Hij richt zich niet tegen de menschen, maar tegen de onvolmaaktheden der menschelijke natuur. En door de wisselwerking, door het contrast tusschen de getourmenteerde, zoele stilte van het directeursbureau, waar Rivière al zijn geestkracht samenraapt om te volharden, om sterk te zijn, en tusschen de machine van Fabien die koelbloedig den storm tegemoet snelde, welke hem geleidelijk zal omstrikken, groeit langzaam als een ongekend visioen, stuk voor stuk, alles wat het idee vliegtuig kan behelzen aan hemelvaart, alles wat den vliegenier een Icarisch prestige verleent en alles wat de menschen groot kan maken, edel en heroïsch. In deze epische, maar bloedwarme sfeer wordt het ontslag van een mécano die een nalatigheid begaat, een buitensporige gebeurtenis.
Het lachende afscheid, te middernacht, tusschen een piloot die vertrekken zal en zijn vrouw, wordt indrukwekkend en ontroerend als het afscheid van Hector en Andromache der Ilias. De onnoemelijke teederheid, welke een angstig hart kan bevangen is bijna sprakeloos, maar onvergetelijk vertolkt door een telefoon tusschen Rivière en de ongeruste echtgenoote van Fabien, die haar man wacht. Sinds een eeuw is niets zoo aangrijpends geschreven als het bijna zwijgend bezoek dezer vrouw bij den directeur. Men volgt de machine van Fabien die ergens verdwijnt in een wervelwind, en wiens radio niet meer antwoordt, nog dagen lang als een lichtende stip in het duister. Nooit werd een drama stralender, bezielender ontknoopt, dan door Rivière, die ondanks het ongeluk, ondanks nacht en storm, het vliegtuig laat opstijgen dat de post zal dragen naar Europa. Wat Aristoteles verstond onder catharsis, de loutering, de verheffing welke een tragedie moet teweegbrengen in den toeschouwer, en welke wij in de gansche hedendaagsche kunst missen, ligt in ‘Vol de Nuit’ (en met de simpelste middelen) tot de honderdste macht vergaderd en medegedeeld. Nietzsche zou verrukt geweest zijn over dezen roman.
Antoine de Saint-Exupéry is piloot der Aéropostale. Hij is de eerste vliegenier die schrijft als een meester en de eerste die den hogeren zin ontsluit van het vliegen. Men zegt dat de heeren van de Académie des Goncourt zijn boek gaarne bekroond zouden hebben met hun prijs, wanneer de dames van Femina hun de gelegenheid niet hadden weggekaapt. Saint-Ex heeft geen onderscheiding noodig. Zijn ‘Vol de Nuit’ is onprijsbaar. Hij schonk aan de literatuur van Frankrijk en van de wereld het werk dat niet langer mocht ontbreken. Hij hernieuwt de letteren en de menschen als een dageraad.
[verschenen: 26 januari 1932]