Dramatische Boodschap
Parijs, 17 November [1931]
‘Hij’, altijd en overal ‘hij’. In hetzelfde jaar, dat de drie treffende biografieën zag verschijnen, waarover ik onlangs schreef, vult de jonge Bonaparte een Hannoverschen schouwburg met een stuk van Carl Crédé, vult de gevangen keizer een Hamburgsch theater met een stuk van Alexander Moïssi. Wie volgt? Een debuteerend auteur, wiens naam niet geheel onbekend is, bracht hem op de Parijsche planken. Hij heet Benito Mussolini. Overdrijft men door te beweren, dat gansch Europa de aandacht gevestigd heeft op den fascineerenden Corsicaan? Het is waar, dat men sinds tien jaren een Napoleon verwacht, de een van achter de Weichsel, de ander van de boorden der Spree, een derde van over de Alpen. Het is evenzeer waar, dat niemand eraan gelooft, dat niemand zijn epos zou willen hervatten. Doch er is ook niemand misschien, die niet voorvoelt, dat sinds tien jaren de Nornen vlechten aan een gordiaanschen knoop, welke vroeg of laat moet worden doorgehakt. Het eenige eigenlijk, waarover men aarzelt is de richting. Zal de nieuwe baanbreker zich bewegen van het Westen naar het Oosten, of van het Oosten naar het Westen?
Intusschen spiegelt men zich aan den grooten voorlooper der Europeesche unificatie. Ginds ausculteert men de geheimen zijner opkomst, daar de beloften van zijn hoogtepunt, hier de factoren van zijn ondergang. Wat kon Mussolini, die hem van alle levenden provisorisch het dichtst benadert, het meest interesseeren in den loop van dit gesternte? Niet de figuur van den veldheer, maar van den staatsman. En in de figuur van den staatsman niet den Coup d'Etat van 18 Brumaire, niet de uitroeping tot Consul, niet de kroning tot Keizer. Voor Mussolini liggen deze wisselingen in het verleden. Hij weet, hoe men zich meester maakt van het bewind, hij weet, hoe men een bewind tot bepaalde hoogte consolideert. Voor Mussolini zijn dat gedane zaken, die geen keer nemen, dingen, die hij weldeed en waarnaar hij niet meer omziet. Maar hij weet niet, hoe men een bewind behoudt tot aan het goede einde. Wat hem het nauwst ter harte gaat is niet de ontknooping der tragedie. Niet eens de worsteling: noch de politieke conjunctuur, noch de volkerenslag, noch de campagne van 1814, noch de eerste abdicatie en de verbanning naar Elba. Zelfs niet Waterloo. Evenmin Sint-Helena. Ook niet de korte spanne tijds, welke den terugkeer van Elba scheidt van de tweede abdicatie. In het Fransch heet Mussolini's drama ‘De Honderd Dagen’. Doch toen de Italiaansche Dictator, vorschend naar de toekomst, een les zoekend uit een waarschuwend voorbeeld, trachtend zijn eigen raadsel te ontcijferen, zich over de levenslijn boog van Napoleon en van zijn eigen gezichtspunt poogde het exacte moment vast te stellen, waarop die levenslijn onherstelbaar brak, concentreerde hij zijn bevinding in een titel, welke oneindig duidelijker is dan ‘Les Cent Jours’. Hij noemde zijn stuk Campo di Maggio. Van alle Napoleontische handelingen trok enkel de ceremonie van Le Champ de Mai zijn opmerkzaamheid, het Mei-veld, waar de Fransche alleen-heerscher en dictator zich verminderde tot
constitutioneel vorst. In de vermaarde additioneele acte ontdekte Mussolini de fout, waarmee de Keizer zich vonniste. Geen militaire nederlaag was de doorslaande oorzaak van zijn val, doch de verzwakking van zijn absolutisme.
Het is van weinig belang, of men deze stelling juist oordeelt ten opzichte van Napoleon. Het is veel merkwaardiger te constateeren, hoe bij Mussolini een verborgen zorg oprees uit zijn onderbewustzijn, doorbrak naar het buitenlicht en gestalte aannam. Zeker is Mussolini geen kunstenaar in den gebruikelijken zin des woords en niemand zal hem na het bijwonen van dit schouwspel dramaturgische gaven toekennen. Voor zoover de ronde waarheid vereenigbaar is met het respect, dat een nog niet geheel onbevriend staatshoofd voor zich kan opeischen in het buitenland, heeft men zijn stuk vergeleken met den verdienstelijken arbeid van een leerling der rhetorica, der hoogste klasse van het gymnasium. Dit klinkt niet bemoedigend, noch flatteerend voor den machtigen auteur. Het compromitteert evenmin de critici, daar Mussolini alleen het schema leverde, vermoedelijk geen letter schreef van den tekst en de verantwoordelijkheid voor den inhoud overliet aan zijn medewerker Giovacchini Forzano, die reeds zes drama's ontleende aan de Fransche Revolutie. Juist deze omstandigheid echter, dat Mussolini den vorm koos en het gegeven, accentueert de bijzondere beteekenis van het onderwerp.
Zoo weinig het wellicht vertolkt van Napoleon's psychologie, zoo klaar belicht het een denkbeeld, dat de held-van-nu tot zijn verdediging, tot zijn geruststelling en waarschijnlijk als richtsnoer afleidde uit de rampen van een held-van-gisteren. Uit de ontelbare bezielende of aangrijpende episoden van het Napoleontisch heldendicht nam Mussolini de maskerade van het Champ de Mai, waar de oppermensch zijn gezag, zijn recht, zijn rol en zijn roeping prijsgaf, waar hij zich kluisterde aan een wereld van dwergen, waar hij met zijn privilege van heerscher zijn laatste kans inboette, om het lot te wenden. Al had Mussolini geen ander aandeel in het stuk, dan den titel Campo di Maggio, deze titel is een programma. Méér nog dan een programma: Hij is een revelatie. In de kemenade verried Achilles zijn mannelijke natuur door de keuze van een zwaard. In de biografie van Napoleon openbaarde Mussolini zijn eigen diepste gedachte, door het détail op den voorgrond te plaatsen, waarin hij als gelijksoortige de mogelijkheid van een persoonlijk geval herkende: door de visie op een onderwerp weerkaatste en onthulde hij zichzelf.
In deze onwillekeurige bekentenis ligt de eenige waarde van het drama. Wij zijn zoo ontwend en zoo ontgroeid aan historische stukken, dat wij ondanks een solide factuur, ondanks de grootst denkbare eerlijkheid of waarachtigheid, een onbedwingbaren lust voelen, om aan die sprekende prentenboeken alle beteekenis te ontzeggen. Het is, alsof een scène onoprechter wordt, naarmate een schrijver echt en getrouw probeert te zijn. Hoe erger een personage zijn best doet, om te lijken op het origineel, hoe gemaakter hij ons toeschijnt. Wij leerden de geschiedenis te goed, om afwijkingen en fantasie te dulden, maar wij stribbelen tegen bij een nauwkeurige copie. Geen enkele oplossing vinden wij aannemelijk. Als Fouché, die een schurk is, zijn complotten voor het voetlicht ontvouwt en den Keizer openlijke hinderlagen spant, lachen wij hem uit. Bij minder mededeelzaamheid zouden wij vragen, wat hij op de planken doet, waar het zeer lastig is om geheimzinnig te zijn. Zoo gaat de eerste scène, gewijd aan Fouché en zijn kuiperijen, verloren. Deze verrader is tè spraakzaam. In een volgend tafereel maakt Napoleon toebereidselen voor de plechtigheid op het Champ de Mai. Hij wacht met heete spanning de komst van zijn erfgenaam, den Roi de Rome, dien een gezant moet terugbrengen uit Weenen. Wij loopen alle teleurstellingen een kwartier vooruit, omdat wij het verhaal van buiten kennen. Een realist kan hier niet boeien en hoe een Shakespeare zulk een vaderlijk tooneel zou opzetten, weten nòch Mussolini, nòch Forzano, want als zij het wisten, zouden zij het gedaan hebben.
Bij het tweede bedrijf waart de nederlaag rond onder de benauwde Kamerleden, die door Fouché tegen den Keizer zijn opgehitst. Fouché haalt tegen Napoleon dezelfde streek uit, die hem reeds gelukte met Robespierre. Omdat Robespierre aan de Assemblée niet de namen wilde noemen van hen, die binnenkort het schavot zouden bestijgen en bijgevolg de geheele Assemblée zich bedreigd gevoelde, sloeg men het ondier neer. Omdat Fouché listig het gerucht verbreidt, dat Napoleon de Assemblée zal ontbinden, staat de gansche vergadering tegen den usurpator op en dwingt hem tot afstand. Van alle tafereelen is dit het meest Mussoliniaansch. Het toont aan, dat een dictator, de gebeurtenissen niet mag afwachten. Wie niet afgezet wil worden, moet tijdig afzetten, zijn parlement en zijn ministers.
Zoo sneuvelde Napoleon, volgens Mussolini, aan zijn parlement en aan zijn liberalisme. Men was niet zonder ongerustheid, of de talrijke anti-fascistische Italianen, die te Parijs asyl zochten, een betoog van dergelijke strekking zouden toelaten. Zij hebben zich koest gehouden en de voorstellingen verloopen volmaakt ordelijk in hetzelfde theater, waar het vorig jaar een opstand uitbrak met de Dreyfus-zaak. Voor die kalmte hebben de tegenstanders van Mussolini een afdoende reden: de Fransche werkloozen zien met toenemende ergernis, hoe buitenlandsche werkkrachten, en voornamelijk de ‘macaroni’, hun het brood van den mond wegkapen. Reeds dienden de (internationale!) socialisten een eisch in, om de werkende vreemdelingen te ‘contingenteeren’ en te weren. Het is een slechte tijd voor manifestaties, waar aanleidingen om over de grens gezet te worden, ruimschoots voorhanden zijn. De Fransche regeering zal vijandelijke opwellingen met des te meer energie onderdrukken, wijl reeds de legende loopt, dat de luidruchtige expeditie tegen de Corsicaansche bandieten niets zou zijn, dan een voorwendsel, om Corsica langs den neus der Italianen te voorzien van geblindeerde auto's, tanks, geschut, ammunitie en troepen. Maar wat de orde zeker niet het minst bewaarde: de auteur zelf van ‘Campo di Maggio’ schijnt voor het moment weinig gesteld op incidenten.
[verschenen: 12 december 1931]