Een slecht begin
Parijs, 13 November [1931]
Het Parlement heeft gisteren zijn zittingen hervat na een vacantie van ruim vier maanden. In Juni was de troebele Kamer door Pierre Laval naar huis gestuurd, wijl de premier vreesde, dat de zenuwen der afgevaardigden niet bestand zouden blijken tegen de uitdagende onzinnigheid der toenmalige onderhandelingen. De conferenties, reizen, besprekingen verliepen zonder zichtbare scha, zonder directe offers, maar brachten ook geen enkele oplossing, zelfs geen vluchtige verbetering in een hopeloos verwarden toestand, ondanks de triomfantelijke bulletins eener uitstekend georganiseerde pers. Zoo vindt Laval in November niet alleen de moeilijkheden der situatie ongewijzigd, maar ook de onrustige gesteldheid van zijn parlement.
Hij opende het zittingsjaar met een frappante onhandigheid, waarvan de terugslag vermoedelijk nog nadeeliger zal werken op de natie, dan op de volksvertegenwoordiging. Voor zoover de herinnering reikt, werden de beraadslagingen der gedeputeerden ingeleid met een regeeringsverklaring. Dit was geen wet, het was een gebruik. Misschien overbodig, nutteloos en lastig. Maar een verklaring van den premier gaf den toon aan, bakende een weg af, suggereerde het goede en kwade, dat men te wachten of waarvoor men zich te weren had. En als ooit een vrijwillige kennisgeving van het gouvernement, niet alleen nuttig, maar noodig, maar onontbeerlijk geacht mocht worden, dan was zij het stellig in dit moment van onzekerheid en twijfel.
Onder het magere voorwendsel, dat de tijd hem ontbroken heeft tot het redigeeren der gebruikelijke verklaring, brak Laval met een usantie, welke dringende omstandigheden en het beleid van verschillende medewerkers hem vruchteloos aanrieden te eerbiedigen. Hij stond weliswaar toe, om gehoord te worden door twee commissies van buitenlandsche en financieele zaken, doch verergerde zijn geval door de tachtig leden dezer contrôle af te schepen met zeer vage antwoorden. Het eerste resultaat dier halfslachtigheid was, dat hij voor een regeling van ondergeschikten aard de kwestie van vertrouwen moest stellen en slechts een meerderheid haalde van 39 stemmen. Laval's ontwijkende houding verkleinde hem als chef tegenover zijn tegenstanders, en waar men den aanvoerder ziet aarzelen, kunnen de vijandelijkheden aanvangen. Doch zijn weigering om klaar en precies te spreken, om een richtlijn te trekken, om een houvast te geven, verzwakte hem niet alleen bij de van ouds verbitterde oppositie. Zij schaadt hem nog meer in de oogen der natie, der van nature argwanende menigte, wier bijval hem oneindig noodzakelijker is, dan een paar stemmen van zijn Parlement.
Het publiek redeneert simplistisch. Het verwaarloost diplomatieke complicaties. Het oordeelt zijn risico te belangrijk om langer dan strikt onvermijdelijk is in het onzekere te dolen. Zijn zak en zijn zaken raakten er ten nauwste mee gemoeid. Het verlangt inlichtingen, desnoods verwrongen, verdraaide, valsche of gefingeerde inlichtingen, maar alles liever dan zijn have en goed bedild te zien in een besloten gezelschap van lieden, op wier karaktervastheid het niet altijd kan bouwen. Wie zwijgt, heeft géén resultaten of resultaten, waarmee hij niet in het daglicht durft treden. Het geringschat doorzichtige uitvluchten van een minister-president die geen tijd zou vinden om een verklaring te formuleeren. En ten laatste vraagt het zich af, waarom Pierre Laval zulke opvallende psychologische fouten begaat tegenover een publiek op welks kapitaalkracht hij straks een beroep zal moeten doen. Want de sommen, welke een plan van internationale samenwerking zou eischen, overschrijden verre de capaciteit der grootste banken, zelfs der Banque de France. Zij kunnen slechts gemobiliseerd worden met behulp van een publiek, dat men door bange geheimhouding afschrikt, en welks ontvankelijk gemoed men laat beangstigen door geruchten, praatjes en veronderstellingen. Men kan het humeur dezer menschen eenigszins ramen, wanneer men nagaat, dat zij alleen op de rotsvaste Young-obligaties reeds voor 700 millioen francs verloren en den dag zien naderen, waarop dit kortelings onbetaalbare papier zakken gaat tot nul.
Laval is te snugger om niet te merken hoeveel kansen hij door zijn zwijgen bederft. En de indruk welke uit zijn gedrag haast ongeroepen oprijst is, dat het effect op de Fransche natie nog rampzaliger zou zijn, wanneer hij sprak. Hoe aandachtiger men inderdaad de internationale verwikkelingen overweegt, hoe duidelijker blijkt dat, onverschillig welke minister-president, hij heete Laval, Briand, Tardieu, Boncour of anders, bij iedere poging tot vergelijk moet stuiten op volstrekt onoverkomelijke bezwaren, zoolang de Vereenigde Staten hun exorbitante en ten deele wederrechtelijke schuldvordering op Europa handhaven, zoolang Duitschland de financier is der Sovjets of zoolang de Sovjets hun hostiliteit tegen wat zij de kapitalistische maatschappij en de bourgeois noemen, niet radicaal en voor altijd afzweren.
Dit zijn condities zonder welke in Frankrijk niets begonnen, niets volvoerd kan worden.
Het is zonder twijfel bitter dat een Duitsche generatie betaalt voor een oorlog die verklaard werd, voor verwoestingen welke zijn aangericht door hare ouders, door een vorig geslacht. Maar is het minder bitter, en zou het minder onmenschelijk zijn, dat een Fransche generatie buitensporige schulden delgt voor een oorlog, waaraan hare ouders, waaraan het vorig geslacht niet kon ontsnappen door zijn leger tien kilometer terug te trekken van de grenzen, voor een oorlog, welken de ouders slechts hadden kunnen afweren door de sleutels van hun land, de vestingen Verdun en Toul, over te leveren aan den vijand? Ieder moge hierover denken gelijk hij verkiest. Maar nimmer zal een Fransche publieke opinie, nimmer zal een Fransch parlement, zulk een schromelijke, monsterachtige onrechtvaardigheid gedoogen. Geen enkele Fransche minister, rechts of links, zal een dergelijk onrecht ooit aan zijn natie kunnen opleggen zonder oogenblikkelijk een revolutie te ontketenen. Er valt niets, hoegenaamd niets aan te veranderen: zoolang Amerika tribuut eischt, moet Frankrijk tribuut eischen. Zoolang Amerika niet terugdeinst voor de tergende onredelijkheid eener 62-jarige schatting, kan geen enkel Fransch gouvernement zwichten voor het redelijkste en begrijpelijkste Duitsche protest.
Maar laten wij aannemen dat Frankrijk zijn budget, waarin door het Hoover-moratorium reeds een zeer gevaarlijk gat geslagen is, zóó zou kunnen schikken dat het konde overwegen om de Reparaties te schrappen van de lijst zijner inkomsten. De weinig Fransch-gezinde en halsstarrige Borah zelf erkende nog bij Laval's bezoek aan Washington, Frankrijk's recht op Herstel, de onaantastbaarheid der schuld, welke door Wilson dette sacrée getiteld is. Voor zoo ‘heilig’ deze schuld ondertusschen geldt, voor zoo ‘taboe’, er zijn gevallen denkbaar, waarin een minister een geheele of gedeeltelijke ontheffing zou kunnen bepleiten voor het parlement en de publieke opinie. Ware deze minister een onbetwiste en onbetwistbare autoriteit, ware de atmosfeer exceptioneel helder, voor eenige maanden blauw en niet bezwangerd met donderkoppen van Hitlerianen en Stahlhelmers, dan zou de operatie van zulk een kwijtschelding kunnen lukken. Nimmer echter zal de Fransche publieke opinie haar aanvaarden zoolang een dergelijk offer kan worden uitgebuit om zijdelings de Sovjets te subsidieeren. Evenmin zullen burger, werkman of boer van een land, waar 28% van het nationale inkomen wordt gestort aan den fiscus (volgens Fransche opgaven 4% in de U.S.A., 9,5% in Duitschland, 18% in Engeland, 21% in Italië!), waar zich slechts 76 milliard francs bevindt in de volksspaarkassen tegen 80 milliard in de Duitsche spaarkassen - waarvan 34 milliard werden ingelegd gedurende de drie laatste jaren, sluitend op 1 Mei 1931! - nimmer zeg ik, zullen boer, werkman of burger met zulke cijfers in den kop, dulden dat de Reparaties worden prijsgegeven om het kapitaal te redden van Amerikaansche en Engelsche bankiers, die zich waagden aan onvoorzichtige en onfortuinlijke speculaties. Nimmer! Altijd zal er een partij gereed staan om een ministerie dat dergelijke plannen zou koesteren, omver te stooten. Gesteld dat een ministerie en een parlement de
verantwoordelijkheid aandurfden, zij zouden onmiddellijk gedésavoueerd worden door het gansche land.
Het mechanisme der redeneering die zulke feiten schept, is als de schakels van een fatum. Zoolang het inhalige Amerika niet begrijpen wil, niet buigen wil voor de evidentie, zoolang Duitschland steunt op de Sovjets, zoolang Fransche bereidwilligheden geen enkele rationeele contrapraestatie ontmoeten van Duitsche zijde, zoolang Duitschland beurtelings tracht Frankrijk te vleien, te paaien, te intimideeren, te verontrusten, te beroeren, maar nimmer te rassureeren en nog minder te betalen, gelijk een zeer gematigd man schrijft als Lucien Romier, zoolang zal Laval, die met de beste bedoelingen bezield is, geen woorden noch middelen vinden om zijn bedoelingen te verwezenlijken.
Geen enkele buitenlandsche pressie kan in deze zienswijze verandering brengen. En vraag den Franschman niet meer om te vertrouwen op een Duitsche belofte. Hij antwoordt u: Waarom trachten de Amerikaansche en Engelsche bankiers hun geld terug te halen uit Duitschland, wanneer dit land zooveel vertrouwen verdient? Waarom kozen zes à acht milliard mark van het eigen Duitsche kapitaal het hazenpad om zich te gaan bergen in 't buitenland? Moet Frankrijk marken remplaceeren, welke Duitschland deponeerde tot in Parijsche banken?
In gemoede: Wat kan een Laval beginnen zoolang hij op de tribune of achter zijn ministerieele tafel is blootgesteld aan interrupties van dit kaliber? Als hij niet vallen wil, kan hij slechts zwijgen.
[verschenen: 9 december 1931]