Er zijn grenzen
Parijs, 6 November [1931]
Men beklaagt zich over de mode. Men zegt, dat ieder doet wat hij wil, dat wij in volle anarchie baggeren, dat de stijl, het karakter en de smaak naar de maan zijn, dat men het over niets meer eens kan worden, dat men zelfs niet accoord heeft kunnen raken over de kleur welke dit najaar zal domineeren. Men teekende, kleurde, knipte, speldde, paste en schikte zes maanden lang tevergeefs. Men verzon honderd modellen, doch niet ‘het’ Model, waarop allen aanvliegen. In de Haute Couture stond een troon leeg. Er was geen autoriteit, geen koning, geen... patroon. En als het zoo in Parijs geschiedt, hoe moet het dan elders toegaan?
Dit bleek spoedig en duidelijk. Juist toen Laval in de U.S. was, deed zich een incident voor van commercieelen aard, dat de handelspraktijken der Amerikanen in een onthullend daglicht stelde. Men kon er menige les uit trekken. Maar men kon er tevens uit opmaken, dat men niet moest rekenen op correctieve invloeden van Weenen, Berlijn, Rome of New-York, wanneer het in Frankrijk definitief ging misloopen. Hoe weinig verplichtingen men ook heeft aan de mode, wij zijn genoodzaakt te treuren bij de gedachte dat Parijs als mode-centrum eenmaal zou kunnen verdwijnen. Wat zou er overblijven van deze kunst? Naar alle waarschijnlijkheid weinig of niets. En men verheuge zich daarover niet te snel. Want het is lang niet aan ieder gegeven, om zich te kleeden met wat haar staat en over sommige smaken valt wel degelijk te twisten.
De affaire der ‘Griffes’, losgebarsten in één dag na vijf jaar gebroed te hebben, toonde dit overtuigend aan. De griffe dat is de handteekening van den meester, die Patou, Paquin, Lancret, Lanvin of anders heet. Men spreekt bij zulke edele voorwerpen als een japon en een mantel niet van etiquet, handels- of fabrieksmerk. De griffe is voor kenners even gewijd als de signatuur van een schilder en bovendien wettelijk gedeponeerd. Weliswaar bestrijdt men de waarde der griffe voor een tailleur, zooals men de waarde der handteekening bestreden heeft voor een Rembrandt, een Corot of een Stradivarius. ‘Een origineele japon kan er buiten, dat zie je zoo’, zegt Poiret die niet meer in de zaken is. De signatuur verandert niets aan de beteekenis van een schilderij, beweert de criticus. Theoretisch sluit deze redeneering als een bus. Maar zij neemt niet weg, dat een authentieke naam op een doek of in een viool voor menigeen een fortuin zou beduiden. Zij neemt niet weg, dat de commissaris van politie bij een huiszoeking meer dan 50.000 valsche ‘griffes’ ontdekt heeft van de beroemdste firma's. Vijftig duizend! Om ze nauwgezet en in voldoende hoeveelheden te imiteeren, was er een fabriek noodig te Saint-Etienne en een fabrikant te Parijs.
Het ligt voor de hand dat zulk een intensieve productie niet kon slagen zonder een wijdvertakte organisatie. De in beslag genomen boekhouding inderdaad leverde het bewijs, dat de gefalsificeerde merken afnemers vonden in Duitschland, in Oostenrijk, in Italië, in Argentinië, en zelfs in de Fransche provincie. Maar de groote, de voornaamste klant was ontegenzeglijk Noord-Amerika. Het gaat alle verbeelding te boven, met hoeveel Parijsche japonnen men daar gepronkt heeft welke nimmer het Parijsche licht aanschouwden. Tot onberekenbare schade natuurlijk eener specifiek Parijsche industrie. Doch wat kan dit den Yanks schelen? Wat deert hun de kwalificatie van oneerlijke concurrentie, diefstal, namaak, bedrog? Zij staan oneindig verheven boven deze betrekkelijkheden. Zij kunnen echter niet buiten een Parijsch naaihippie! En laten de Franschen voorzichtig zijn, anders zetten zij hun deze superioriteit ook nog betaald.
Bij die deloyale operaties, verboden volgens internationale conventies van Parijs 1883, Brussel 1900, Washington 1911, Den Haag 1925, ging de Amerikaan te werk in drie tempo's. Eerstens verschafte hij zich met alle mogelijke middelen de plannen, de ideeën en wat bij een japon uit het brein komt. Hij kocht teekenaars om, vendeuses, mannequins, hooge en lage bedienden van een vermaard couturier of couturière. Tegen dollars zijn weinig gewetens bestand. Waar hij evenwel niet koopen kon, stuurde hij spionnen, die de modellen copieerden op een modeshow, de eene met het potlood, de andere met minuscule film-apparaten. Want het duurde niet lang of zichtbare foto-toestellen en openlijk teekenen werd in de mode-zaken even ongewenscht geacht als het fotografeeren van vestingwerken. Toen zoo goed als nergens meer gekiekt of geschetst kon worden, zond men naar mode-shows apart gedresseerde virtuozen, wier oog en geheugen even onfeilbaar arbeidden als lens en gevoelige plaat.
Voorts engageerde hij in Frankrijk gespecialiseerde vaklieden om in de Vereenigde Staten fabrieken op te richten en Amerikaansche arbeiders te vormen. Hij had dit reeds gedaan met de parfums, met het porcelein van Limoges, waarvoor hij in de U.S. een fabriek stichtte, die zich brutaal den naam van Limoges aanmatigde, hij had het geprobeerd met nog andere artikelen en recidiveerde met de mode. Het spreekt van zelf, telkens wanneer de Yankee een nieuwe industrie stichtte, dat de eerste stappen der jonge nijverheid door de noodige douanetarieven werden beschermd en dat een geblindeerde protectie aan elke Fransche concurrentie den pas afsneed. Ongelukkigerwijze verliep in de branche der mode niet alles zoo voorspoedig als men gehoopt had. Een zonderling verschijnsel openbaarde zich: wanneer de beste werksters, die men van Parijs naar New-York overplantte, een tijdlang in de U.S.A. vertoefd hadden, verloren zij zienderoogen de vaardigheid, den slag, den draai, de inventie, en dien schat van ontelbare nietsjes, welke haar onwaardeerbaar maakten in de Rue de la Paix en in de Champs-Elysées. Men had gerekend, dat men na een periode van initiatie en dressuur de beschamende copie zou kunnen laten varen. Men had gewenscht op eigen wieken te drijven en zelfs op eigen veeren. Na een geruimen proeftijd evenwel bleek de copie onmisbaarder dan ooit te voren en men was gedwongen haar hoe langer hoe wetenschappelijker te organiseeren. Soms met merkwaardige resultaten. Het gebeurde, denzelfden dag, dat Parijschen huizen van den eersten rang hun recentste modellen presenteerden, dat New-Yorksche smokkelaars bedriegelijk nagebootste en in serie vervaardigde copieën, tegen tien of twintigmaal lageren prijs op de Parijsche markt brachten. Denzelfden dag!
Ten derde kwam de vervalsching der ‘griffes’. De Amerikaansche schoonen toonden zich lastiger en ijdeler dan hare New-Yorksche leveranciers verondersteld hadden. Het stelde haar niet tevreden om gestolen modellen te dragen eener gerenommeerde Parijsche firma en voor een japon veertig dollar te betalen, die in de Ville-Sirène acht duizend francs kostte. Zij wenschten bovendien nog het dikwijls kunstig geweven etiquet van den Parijschen maker en ontwerper in den kraag. Zij eischten voor vijftig gulden een gewaarmerkte, gegarandeerde geauthentificeerde Doeullet, Doucet, Jane, Jenny, Worth, Patou, etc. En ook dit verlangen werd vervuld. Ik weet niet, waarover men zich meer moet verbazen: over de brutaliteit der heeren of over de onnoozelheid der dames.
Deze falsificaties zijn uitermate vleiend voor Parijs, doch ruïneus. Wie had ooit gedacht, dat het moeilijker was een sierlijk en smaakvol japonnetje te verzinnen dan een wolken-krabber van zeventig verdiepingen? De Amerikanen bewijzen het zelf, en met welk een insolentie! Onder den neus en op kosten der Parijzenaars proclameerden zij de onvervangbaarheid van Parijs. Internationale conventies? Vodjes papier. Goed voor sloome duikelaars. Handteekeningen zijn er om vervalscht, niet erkend of overtreden te worden. Woordbreuk? Zij, moderne realisten, pragmatisten, utilitaristen kunnen zich door zulke scrupules niet laten remmen. De hoofdzaak is dat men de winst opstrijkt. En wat nog overigens? Wie ter wereld durfde Amerika wederstreven, - tot den krach, tot de banken, de buildings, de dollars wankelden?
Het Fransche gouvernement heeft een misbruik geduld en een zeer aanzienlijke berooving, welke minstens drie jaren reeds aan ieder belanghebbende bekend waren en waarover ieder verontwaardigd was. Noch de minister van Buitenlandsche zaken, noch het Openbaar Ministerie, noch eenige andere competente autoriteit waagde zich te verzetten tegen handelwijzen, welke geciviliseerde naties niet eens toepassen tegenover hare koloniën, tegenover hare protectoraten. En Frankrijk, zooals gij weet, heeft de reputatie van heerschzucht, egoïsme, egotisme, vrekkigheid, schraperigheid, prikkelbaarheid, benepenheid, enz., om te zwijgen van zijn militarisme. Vraag u even af, onbevooroordeelde lezer, welke reputatie Frankrijk zou genieten, wanneer het Fransche gouvernement onverschrokken deed wat zijn recht is en zijn plicht. Wanneer het niet alleen platonische huiszoekingen deed - na vijf jaren lijdzaamheid - bij figuranten en handlangers, doch embargo legde op elke Amerikaansche vervalsching, een maatregel, waartoe de viermaal gecompleteerde en door Amerika mede-onderteekende conventie wettigt. Vraag u hoe Frankrijk's renommée zou luiden, wanneer het zijn koffie niet meer betrok uit Brazilië - elk jaar voor één milliard en slechte kwaliteit - doch uit Madagascar en Indo-China; wanneer het zijn oliegewassen niet meer haalde uit Engelsch gebied, doch uitsluitend uit Senegal; zijn sinaasappelen niet meer uit Spanje, doch uit Algiers; zijn katoen en rubber niet meer uit Amerika en Engelsche koloniën, doch uit Fransche gewesten.
Het is waarlijk voor geen enkel land te hopen, dat er te Parijs ooit een regeering zetelt welke de belangen harer onderdanen even onvervaard behartigt als Washington dit doet, om niet te spreken van andere mogendheden. Het zou verre van onvoorzichtig zijn om dit af en toe te overwegen, bij alle verwijten, welke men Frankrijk zoo onbekommerd pleegt toe te slingeren, en die de meegaandste menschen vroeg of laat tot nadenken kunnen brengen
[verschenen: 2 december 1931]