Tsaar Lenin
Parijs, 3 November [1931]
Een culminatiepunt van onredelijkheid en koude razernij trachtte de dichter François Porché uit te beelden in een drama, dat Tsar Lénine heet en waarvoor hij den Russischen omwentelaar, vergezeld van den Dood, tot centrale figuren koos. Zware, sombere, ondankbare taak! De dictator haatte, verachtte de kunst. En voor hen die Lenin aanhangen, is de opvolger der Tsaren geen onderwerp voor tragedies, maar voor demagogische tractaatjes. Voor hen die hem bewonderen, is elke adoratie te zwak. Voor hen die hem onpartijdig trachten te beschouwen als een phenomeen, een product van omstandigheden, is het tooneel-kader te beknopt, te afgemeten om zijn gansche verschijning te behelzen. Voor hen die hem duchten, is geen schildering zwart genoeg. Voor hen die hem doorzien, is zijn aanblik bijna onduldbaar.
Zij immers, die hem toetsen in zijn geschriften, in zijn daden, ontsnappen niet aan de misanthropische vraag: Hoe kon zulk een bekrompen geest zoodanige onheilen, zoodanige verwarringen stichten? Hoe kon dit middelmatig talent, deze caricatuur van een denker, woeden als een epidemie, als een ontketend element? Want zoo ze hem niet houden voor een onmensch, voor een monster, zij houden hem nog minder voor een genie, voor een groot man. Voor hen is Lenin de eerste absolute heerscher over Rusland wiens bestuur totaal gefaald heeft, ondanks een vruchtbaren grond, ondanks een plooibaar volk, ondanks hulp van links en van rechts. De éérste autocraat, zoolang de menschen geschiedenis schrijven, die met het opperste gezag, met onbeperkte middelen van geweld en macht, uit een rijken bodem, en uit een dienstbaar ras, niets heeft weten te halen dan ellende, gebrek, armoede en nooddruft. Voor hen is Lenin de halsstarrige, dogmatische theoreticus die - onder den dwang van feiten, welke zijn eigen theorieën veroorzaakten - zijn gansche stelsel heeft moeten herroepen, verzaken, afschaffen, heeft moeten vervangen door een ander stelsel dat even onpractisch bleek, en nogmaals zou hebben moeten ruilen voor een derde, even utopistisch systeem, zoo hij niet tijdig gestorven ware. Voor hen die hem doorzien, is Lenin de dilettant, de onbevoegde, de man zonder kultuur, zonder ontwikkeling, zonder talent, zonder andere eigenschappen dan een immense geborneerdheid, een bruten wil, een animale verblinding, een onverzettelijke maar redelooze kracht, eigenschappen die mogelijk maakten dat hij zonder huiveren, zonder aarzelen een land en honderdduizenden levens kon opofferen voor een eerste, tweede, derde en weldra vierde tot mislukking en tot eindelooze rampen gedoemd experiment. Ja, Porché's taak was moeilijk. Wat kon de dichter beginnen met zulk een in zijn diepste geaardheid onsympathiek type, dat voor de toeschouwers, zelfs voor de onwillige toeschouwers,
en voor het succes van het stuk, getransformeerd moest worden tot een wezen welks lotgevallen men volgde met een minimum sympathie?
Alleen de achtergrond kon aan dit personage het noodzakelijk reliëf verleenen. Welke is de achtergrond van Lenin, wat is zijn aura? De Dood. Want wat zou Lenin zijn, wanneer hij niet op reusachtige schaal gemoord had? Een mislukking, een prul, een mediocre bureaucraat, een foutief denkapparaat, een oninteressant mensch. Het lag in zijn lijn dat hij den Dood zou vinden als bondgenoot, als geassocieerde, als metgezel. Het lag in zijn perspectief, dat hij zijn medeplichtige zou worden. Hij wenschte het leven te corrigeeren. Wie corrigeert het leven beter dan de Dood? Waar de Fransche Revolutie in de allereerste plaats een redelijke politieke gelijkheid beoogd had (het leven opengesteld voor allen!) beoogde Lenin de onvervulbare economische gelijkheid: De Dood opengesteld voor allen. Beiden, Lenin en de Dood, zijn de groote nivelleerders. En zoo naïef het symbool is dat naast den dictator de hoofdrol speelt, een moderne, schrille, bizarre en barokke Dood, het kon niet anders, of de dichter moest hem ten tooneele voeren. Hij hoort bij Lenin, zooals de practijk hoort bij de theorie. Hij is zijn pendant, zijn symmetrisch tegenbeeld, het cliché van de foto. Hij geeft hem zijn beteekenis. Ja, hij rechtvaardigt hem ten deele: Lenin is een der incarnaties geweest van den eeuwigen vijand.
Doch ziehier de essentieele trekken van Porché's drama.
Eerste bedrijf: Parijs 1910. Lenin bewoont met zijn vrouw en zijn schoonmoeder een armoedig kamertje van Montrouge, het verlengde van Montparnasse. In Rusland zegeviert de reactie. Grauwe dagen van drift en machteloosheid. Hij voelt zich onbegrepen, zelfs door zijn partijgenooten. Een jong meisje treedt bij hem binnen. Zij is de dochter van een generaal, schilderes, nihiliste, wierp een bom naar een kolonel der gendarmerie en ontsnapte uit Siberië. Zij meent met eenige waardeering ontvangen te worden door den revolutionnair. Lenin gaat tegen haar te keer (l'art est notre pire ennemi), noemt haar een amatrice, een oud-modische avonturierster. Individueele actie heeft afgedaan. Alleen het ensemble, de massa en de discipline zijn van belang. Hij zet zijn leerlinge aan de deur met wenschen van beterschap. Dan komen de kameraden Martof, Zinovijef, Kamenef, Tsjitsjerin en in een fel dispuut onthult Lenin nogmaals zijn aard van hard en star tyran. Als zijn makkers weg zijn, neemt hij een schaakbord en valt in overpeinzing. De achterwand gaat open en geeft uitzicht op een ander schaakbord, dat de Russische maatschappij afbeeldt. Bij elk stuk, dat de toekomstige dwingeland slaat, tuimelt de vertegenwoordiger eener klasse en verdwijnt in den nacht. Deze heele handeling wordt op het proscenium bijgewoond door representatieve leden der Russische samenleving, prinses, generaal, arbeider, spion, boer, enz., die op de wijze van een Grieksch koor, de gebeurtenissen in het half-duister commenteeren. Elk woord van Lenin vindt een echo in Rusland. Doch geen enkele echo correspondeert.
Tweede bedrijf: Zwitserland, Januari-October 1917. Duitschland komt den kalmpjes herboriseerenden Lenin halen om hem als een virulente bacil te transporteeren naar Rusland. Als de dictator op marsch gaat, verschijnt de gemaskerde Dood en voert allen tot een danse macabre, groot en grillig. Russische Walpurgis-nacht, waarin een gansche wereld door elkaar dwarrelt: soldaten, werklieden, moejiks, Kornilof, Kerenski, Trotzki, Petersburg en Moskou. Triomf aan den rand des afgronds. De nieuwe heerscher over Rusland, die van het proscenium af deze woelende handeling beurtelings ondergaat, beurtelings dirigeert, richt zich zegevierend en onverbiddelijk op. Achter hem schrijdt de Dood.
Derde bedrijf: Lenin in een vlieringkamertje van het Kremlin. Zijn bewind wordt aangevallen op vijf fronten. Moskou is bedreigd. Men spionneert, fusilleert, mitrailleert. Lenin grijnslacht. Hij regeert door de Terreur. Als hij uitgeput in slaap valt, verschijnt hem de schim van Martof om hem zijn wilde wreedheid te verwijten. Maar ‘je n'ai aucune élégance’ heeft hij eens en voor altijd gezegd. Ook in zijn nachtmerries is hij gevoelloos en onwrikbaar Geen sentiment! Een telefoon-belletje rinkelt hem wakker. De witte legers zijn verslagen.
Epiloog: 1824. Te Gorki in de buurt van Moskou. Lenin is geparalyseerd. Hij kwijlt als een kind en wordt gerold in een stoel. Zijn vrouw probeert hem opnieuw te leeren lezen en schrijven. Hij is doof en stom. Doch de dichter gunt hem een laatste kans op menschelijkheid. Hij schenkt hem de spraak en het gehoor terug, om de spoken te zien zijner slachtoffers, om hun kreten, klachten en gereutel te hooren. Lenin echter kent noch spijt, noch berouw, noch wroeging. Van zijn zestiende jaar af, zegt hij, heeft hij slechts één idee gehad: De Gelijkheid doen triomfeeren onder de menschen. Dan vertoont zich nogmaals de Dood: ‘Je te salue, Tsar Lénine, incomparable fossoyeur.’ De weergalooze doodgraver bezwijkt. Hij heeft de eenige macht erkend, die gelijkheid geven kan.
De Shakespeareaansche drakerigheid, het chaotische, het onbeteugelde van dit gegeven wordt door de regie van Charles Dullin, die ook de rol van Lenin speelt, indrukwekkend versoberd, gerhythmeerd, gebreideld. Dullin woekert met zijn personeel, met de kleine ruimte van zijn theater, met zijn geldmiddelen. Hij is bewonderenswaardig als leider van een beperkten troep en als schepper van een onvergetelijken, hypnotiseerenden Lenin.
François Porché deed uitstekend werk als kunstenaar, als dichter en als mensch. Hij deserteerde niet. Hij staat boven de partijen, hield zijn zinnen bij elkaar en zwichtte niet voor de gemakkelijke begoocheling der Moscovietische sirene. In het intellectueele milieu, dat Dullin bestrijkt, kan zijn Tsar Lénine een heilzamen invloed uitoefenen. Wanneer men het drama, dat met meesterhand vier en twintig jaren van een contrasteerend leven samenvat in één avond, eenig tekort mag verwijten, dan is het dit: Porché zwijgt over de jaren 1920-1924. De jaren van het eerste bankroet der theorie. De jaren der verzaking, der verloochening van ‘het ideaal’. De jaren der proef op de som. De jaren, die onwederlegbaar beweren, dat de heele Leniniaansche ideologie, en de onmetelijke doodengraverij, welke er het gevolg van was, tot niets gediend, tot niets geleid heeft, tot niets dienen, tot niets leiden kon. Juist deze kant van Lenin's macabre avontuur schijnt mij de leerzaamste en de aangrijpendste.
[verschenen: 28 november 1931]