Een onbekende
Parijs, 27 October [1931]
De eerste biografie van Pierre Laval kwam de vorige week van de pers. Wie kon haar beter schrijven, dan Maurice Privat, die ontegenzeglijk de vruchtbaarste auteur is van onzen tijd? Een jaar geleden, toen het rad van Laval's fortuin nog draaiende was, en niemand kon gissen, hoe spoedig het zou stilstaan op de honderd duizend, had Privat zich verbonden, om elke maand een boek te leveren, dat minstens 300 pagina's zou tellen, een actueel onderwerp zou behandelen en leesbaar moest zijn als een roman. Hij hield woord en sloeg alle litteraire records, ook die van Balzac. Voor f 12.50 ontvingen zijn abonnés regelmatig een net gedrukt en vlot geredigeerd volume, handelend over een sensationeelen moord, de opzienbarende verdwijning eener film-ster (hij houdt de tegenwoordige Jeannette MacDonald voor een ondergeschoven dubbelgangster), over een veelbesproken oplichter, over de occultische mysteriën der stad Lyon, over het enigme Philippe Daudet, en zoo voort.
Juist in de week, dat de, een jaar geleden, nog vrij obscure Pierre Laval zich naar Amerika verscheepte als een der auguren van onze planeet, verscheen zijn tot den laatsten dag bijgehouden levensbeschrijving. Dat is mooi werk; daar gaat niets van af.
Het werd ook een uitstekend boek, ontworpen volgens de historische methode. Taine zou het niet anders gedaan hebben, en Taine die de methode uitvond, ware gelukkig geweest met een zoo dankbaar sujet als Laval. Wat immers is een man, voor dezen filosoof en essayist? Een product van zijn ras, van zijn tijd, van zijn milieu. Natuurlijk. Doch men kan honderden mannen bekijken, gewone en buitengewone, zonder genoodzaakt te zijn te vragen naar hun oorsprong, en zonder dat hun verschijning op overtuigende wijze door hun oorsprong wordt toegelicht. Niemand echter, die Laval ziet, ontsnapt aan het biologisch probleem: Hoe komt deze man (deze Franschman!) aan zijn half-Moorsche, half-Mongoolsche uiterlijk? Git-zwarte haren, donkergele huidskleur, spleet-oogen, vooruit-stekende jukbeenderen, breede neus en dikke hang-lip. Laval is een levend natuurwetenschappelijk raadsel, waarop alleen historie antwoord kan geven. De historie van Auvergne, zijn geboorte-streek.
Met de onbetwistbare substantie in zijn aderen van Afrika en Azië (ook Clemenceau en Paul Verlaine waren Mongoloïden) werd Pierre Laval op 28 Juni 1833 geboren te Châteldon, tusschen de Vauziron en de Dore, aan welk riviertje de papierfabrieken rooken der Banque de France. Zijn ouderlijk huis, dat in het feudale dorp lag tusschen kasteel en alarmklok, werd gesloopt alvorens zijne faam kon doorbreken. Want wie dacht aan de faam van Pierre Laval, hoewel hij ter wereld kwam met den helm? Zijn vader hield een café, was stalhouder en slager. Pierre had twee broers, van wie de een jong stierf als spoorwegambtenaar, de tweede sneuvelde in de Argonne, en een zuster, die trouwde met een gepensionneerd adjudant. De ouwe lui waren niet arm, doch zij dachten er niet aan, om hun kinderen hoogerop te sturen. Pierre droeg vleesch naar de klanten en toen hij dertien was, reed hij de diligence tusschen Vichy en Châteldon, dat niet aan een trein ligt. Hij bracht ook kranten rond. Doch blaast de geest niet, waar hij wil? In een huis, waar werk was voor iedereen, had hij zich in den kop gezet, om staatsexamen te doen. Hij wilde kantonrechter worden of advocaat.
De vader, onbehouwen zwoeger, wees die plannen af. Nauwelijks had hij zich losgeworsteld van den harden landbouw om op te klimmen tot de negotie. Hij bevroedde niet, dat de natuur in zijn zoon een sprong ging doen, een geweldigen sprong. In een dorpje als Châteldon is de café-houder echter bevriend met den burgemeester, omdat een café het forum is, waar de politiek beredderd wordt. Bij den burgemeester, uit wiens familie hij later zijn vrouw zou trouwen, haalde Pierre de boeken, die hij noodig had voor zijn onderricht. Hij bond de teugels van het makke paard aan zijn beenen en blokte langs den weg naar Vichy; hij blokte in zijn vrije uren achter de toonbank, of tijdens den nacht, op zijn thema's, zijn rekensommen, zijn Latijnsche werkwoorden. Toen hij zestien was, kreeg hij permissie om één jaar gymnasium te loopen. Dit verlof was den vader afgetroggeld door de moeder, wier lieveling Pierre was, die hem bewonderde en van wie hij de diamant-zwarte, fluweelen oogen, de zeer bruine tint en het Saraceensche type erfde.
Een jaar later haalt hij zijn diploma. Om den kost te verdienen en zijn studies voort te zetten, wordt hij frik of surveillant op een lyceum. Hij doet zijn dienstplicht bij de infanterie, doch in plaats van de korporaals- of sergeantsstrepen te halen ploetert hij op zijn Rechten. Als de kazerne-tijd voorbij is herneemt hij zijn baantje van frik, in Dyon, in Lyon, in Parijs, wordt niet opgemerkt door leeraars als Herriot en Mario Roustan, die vandaag minister van Onderwijs is in zijn Kabinet, tot hij in 1907 promoveert, en zich laat inschrijven bij de Parijsche balie. Men geeft hem zijn eerste dossiers, zooals men aalmoezen geeft. Hij wint zijn eerste processen, zooals hij alle andere zal winnen, zonder welsprekendheid, zonder woordenpraal, zonder humbug. Nooit zal hij zijn aard forceeren. Hij is de antipode van een genie, echt of onecht, van een held, van een rhetoricus, van een openbaar persoon. Niets is eentoniger, dan zijn levensloop en niets is merkwaardiger. Hij behoeft zich slechts te laten gaan, indolent en passief, maar met de hoogste energie doende wat gedaan moet worden, om geleidelijk een doel te bereiken, waarnaar hij misschien nimmer opzettelijk gestreefd heeft. Hij arbeidt altijd achter de schermen, nooit op het voorste plan.
Van lieverlede raakt hij in de politiek, daar een advocaat er onmogelijk buiten kan. Hij is socialist van de nuance Blanqui, den ouden communist, die het devies lanceerde: ‘Ni Dieu, ni maître’. Hij is het zonder ophef. Men zou haast zeggen zonder overtuiging. Hij pleit anarchisten-zaakjes, behartigt de belangen van een groot aantal vakvereenigingen en wordt Kamerlid in 1914. Als de oorlog uitbreekt, krijgt hij wegens spataderen vrijstelling, en wanneer de socialisten zich unifieeren, schaart hij zich bij den linkervleugel der pacifisten. Als de Duitsche socialisten, bij monde van Parvus, diplomatiek agent der Wilhelmstrasse, de conferentie van Stockholm beleggen, bevindt Pierre Laval zich onder de voorstanders dezer bijeenkomst. Dit verhinderde hem niet, om uitmuntend werk te verrichten in legercommissies en uit alle krachten bij te dragen tot de bewindsaanvaarding van Clemenceau. Hij zou secretaris-generaal geworden zijn van Père la Victoire, zoo de Partij niet haar veto uitgevaardigd had over den ouden, cynischen Tijger.
Begeerde Laval dit ambt uit opportunisme? Neen. Uit realiteitszin. Hij meende, dat in 1917 de Fransche socialisten nog een oorlog konden winnen, die gewonnen zou worden door de Fransche patriotten. Een socialistische minister-Clemenceau is de eenige hersenschim, welke Laval zich in zijn leven veroorloofde, en die door heilzame machten verhoed werd. Doch haar onverwezenlijkbaar te zien, deed hem voor den eersten keer twijfelen aan de toekomst der Partij. Toen Clara Zetkin in 1920 op het beruchte congres van Tours de Fransche internationale scheurde in socialisten en bolsjewisten, hernam hij zijn vrijheid. Bij de verkiezingen in 1919 was hij geslagen. Als ‘onafhankelijke’ bewerkte hij geduldig het roode Aubervilliers, won er een zetel in 1924, werd er burgemeester, senator, en tevens heereboer in Normandië, kranten-eigenaar in het voorvaderlijke Auvergne. Steeds op het tweede plan in de politiek, steeds achter de schermen. Hij verknochtte Caillaux aan zich, dien hij in 1926 per auto ging terugroepen uit zijn ballingschap. Hij bond zich aan Briand, dien hij in zijn zak zou steken, aan Tardieu, dien hij eeuwige trouw zwoer. En toen Tardieu viel in 1930, dacht niemand aan Laval, behalve Doumergue, wien hij als frik eenmaal een plaatsje als kantonrechter gevraagd had. Den eersten keer lukte 't hem niet een kabinet te vormen, daar hij nog te links-geïllusionneerd was. Drie weken later echter verbeterde hij zijn koers en nam vaart voor langen tijd. Men meende een eersten minister te benoemen, zooals er dertien in een dozijn gaan en de omstandigheden verhieven hem tot een der auguren onzer planeet, aan wien de nog altijd roode fanfare van Aubervilliers serenades brengt bij zijn terugkomst, uit Berlijn of uit Washington.
Hij is geboren te tien uur in den morgen en Privat heeft - zonder Laval's naam te noemen - zijn horoscoop laten trekken door J.B. Roche, den origineelsten en beroemdsten occultist van het geheimzinnige Lyon. Men zou Laval niet juister kunnen karakteriseeren, dan deze eminente sterrenwichelaar:
‘Gemiddelde gestalte, vol gelaat, rond hoofd, zwarte haren. Goede gevoeligheid. Sterk lichaam en actieve natuur. Bescheidenheid, omzichtigheid, beminnelijke en sympathieke manieren. Talent voor analyse, neiging tot weten. Arbeidzaam, voorzichtig, practisch, idealistisch en bewijzen gevend van logica, om tot het doel te geraken, vooruitziende, systematische, vernuftige natuur, gunstig gezind voor nieuwe ideeën, vatbaar. Levendig. intuïtief en vlug verstand, geheugen, aanpassingsvermogen. Tact, zachtheid, politieke bekwaamheid. Genegenheid voor oude dingen, vroegere gebruiken, omgang met grijsaards. Hinderpalen te overwinnen door familie-zorgen. Tegen alles bestande toewijding, in staat zich zelf te vergeten voor anderen. Gevoelig onder een simpel uiterlijk, schuchter, maar van een taaie wilskracht, ondanks zachte manieren. Hij schijnt tegenstrijdig en zal niet altijd begrepen worden. Hij zal aarzelen alvorens een richting in te slaan, maar eenmaal op weg, zal hij zich volhardend en onvermoeibaar toonen. Discreet, gereserveerd, standvastig in zijn vriendschappen. Geroepen tot grootscheepsche en publieke ondernemingen. De gezondheid, ondanks den schijn, is niet erg zeker. Letten op de maag, den lever, den milt, rheumatiek in de schouders en de armen, de beenen, vooral de enkels. Machtige, hooggeplaatste vrienden. Liefde voor mooie daden en macht. Luisterrijke vermaardheid. Maar opgepast voor 1932, jaar van geduchte financieele moeilijkheden.’
Een historicus, beschikkend over alle gegevens, zou den man, die onafscheidelijk is van zijn witte das gelijk Clemenceau van zijn grijze handschoenen, niet vollediger kunnen teekenen. Vooral de laatste zin verdient driedubbel onderstreept te worden.
Ik hoor u echter vragen, of genoemde Lyonneesche astroloog nog andere voorspellingen deed. Inderdaad. In Juli profeteerde hij de catastrophische overstroomingen van China, welke zouden losbreken in Augustus. Voor China kondigt hij verder aan: een schrikbarende hongersnood, daarna een belangrijke oorlog met Japan en vervolgens een uitgelekte epidemie van builenpest. Onze ziener is evenwel niet heelemaal pessimistisch. Een symbolisch visioen heeft hem verwittigd, dat de Beurs zich op het eind van het jaar zal herstellen. Dit is in strijd met de deskundige verwachtingen. Maar wie gelooft op dit gebied niet even graag een sterrenwichelaar als een expert?
[verschenen: 17 november 1931]