De schalen der balans
Parijs, 29 September [1931]
Tot hoever zal de bittere deflatie gaan, in Genève voorgespiegeld door den langen Flandin? Zal zij zich uitstrekken tot de kunst? Zal de universeele penitentie doordringen tot den top der Helicons, waar Apollo en de rei der negen zusteren hunne rijkbeladen altaren hebben? En welke der Muzen zal de boete het eerst treffen, welke het hardst?
Wij beleefden een tijd, waarin elke burger en burgeres geacht werd muzikaal gehoor en zelfs muzikale talenten te bezitten. De muziek werd een algemeen verbruiksartikel, als de aardappelen en het schoensmeer. Zij werd opgediend in ongeloofelijke hoeveelheden, ingemaakt in schijven, of versch van den dirigent. Men kookte den pot, men veegde de kamer onder een bedrijf van Wagner of Puccini. Men las zijn krant onder een symphonie van Beethoven of van Brahms. Is het wonder, dat de wereld verstrooid raakte? Het gevolg was, dat wij in de komende maanden, voor 't eerst sinds ik weet niet wanneer, naar een orkest zullen luisteren met een sigaar en bij een biertje. Precies als in de prilste jeugd van Mengelberg, als in de vroegste dagen van het Concertgebouw. De vooruitgang is een mooi ding: Hoeveel moeite heeft het gekost een barbaarsche en stompzinnige gewoonte uit te roeien? En vandaag nu iedereen ongeveer weet wat muziek is, keert een misbruik terug, dat slechts tieren kon, wijl niemand wist wat muziek was. Zeven orkesten. 1500 uitvoeringen per seizoen, gramofoon en radio, opéra en operette hebben den mensch in die mate verzadigd van trom, trompet en snarenspel, dat enkel de gunst eener hartversterking hem nog verzoenen kan met een concert. ‘Ik speel niet voor varkens’, zei Beethoven in een kring van edelen, die hun mond niet hielden onder een sonate. Dezen winter zal hij gespeeld worden voor bitteraars.
Zoo wordt de reeks der slachtoffers geopend door Euterpe, oudste der dochteren van Zeus en Mnemosyne, godin der Herinnering. Want aldus vallen tronen en civilisaties. Wie kan zich nog bekommeren om een perfectie, naar welke men de laatste dertig jaren gestreefd heeft, wanneer kellners rondscharrelen met rinkelende glaasjes en wanneer het glaasje uitnoodigt tot een praatje? Wie zal nog gedegen studies volgen, waar niemand de volmaaktheid vergt? Waartoe dienen de ontelbare conservatoria als slordigheid en oppervlakkigheid regel worden? Waarom zou men orkesten subsidieeren, die zakken tot het niveau van een banaal tijdverdrijf? Hoelang trouwens, in een atmosfeer van rook en alcohol, zal het bijna religieuse respect duren, dat de toonkunst zich moeizaam verwierf? De heerschappij der muziek loopt ten einde, waar vulgariseering synoniem werd met profanatie. Spoedig zal men haar ook met een hartversterking niet meer lusten. Men ontvluchtte de concertzalen, men zal eveneens de symphonische bierhuizen vermijden. Zelfs de kroeghouders zullen in Bach en Mozart geen voordeelen meer ontdekken. Dan zal de overvloed gelijk staan met gebrek. Op de verkwisting zal beperking volgen, op de verwarring schoonmaak. Menige post zal verdwijnen op de budgetten van rijk en gemeenten. Muziek zal weer worden wat ze was, arm, miskend, versmaad. Enkele fanatieken zullen haar redden terwijl zij uitgestorven schijnt. Maar zij zullen droog brood eten als Wagner, van zorgen vergrijzen als Bach, bankroet gaan als Händel, bedelen als Beethoven, van uitputting omkomen als Mozart en Schubert. En daarna wellicht zal het rad der fortuin opnieuw gedraaid zijn
De tweede die naar de wolken terugwijkt is Thalia, beschermster van het tooneel. Men rookt en drinkt nog niet in het meerendeel der schouwburgen, doch die tijd zal komen voor de acteurs, zooals hij kwam voor de muzikanten. De bioscopen, waar elke fauteuil een aschbakje draagt, gaven het voorbeeld; wat zal den theaters verhoeden het te volgen? In een land dat bulkt van 't goud, als Frankrijk, en in een land dat op zijn laatste crediet teert, als Duitschland, lijden de tooneelen armoede. Hier en ginder houdt men enquêtes naar de oorzaken, beraamt men dwangmaatregelen tegen de effecten van een nood, die bar werd. Men verlaagde het honorarium der sterren tot vijf honderd francs per avond en een extra-percentage in de winst, als er winst is. De sterren laten hun directeurs betijen Voor hoevelen is de directeur een strooman? Hoevelen dokken zelf op voor de onderneming? Voor hoevelen is het salaris de voornaamste bron van inkomsten? Men wil verder de vrijbiljetten afschaffen en de toegangskaarten tegen verminderde prijs. Het hinderde de directeuren bovenmate, dat alleen de fiscus baat vond bij deze entrée's. Maar de meesten hunner kregen hunne zalen niet eens vol met gratis-plaatsen. Hoe zullen zij ze vullen wanneer deze gedwongen vriendelijkheid is opgeheven? Niet door hun prijzen te verlagen met 10%. En dit is alles wat zij verzonnen gedurende een buitensporig natten zomer, die het schouwburgbezoek moest bevorderen. In 13 Parijsche bioscopen tegelijk ging Im Westen nichts Neues. Tezelfdertijd draaiden elf bioscopen te zamen Westfront af, gansche we[ken,] gansche maanden, terwijl alle theaters gesloten waren wegens tekort aan belangstelling.
Hoe minder wij zaniken en klagen, meende Gaston Baty, hoe eer wij uit het moeras zullen raken.
Een half jaar geleden was deze methode nog de Engelsche en de Amerikaansche. Wie vond ze uit: de struisvogel of wijlen Coué? De struis wordt geplukt en Coué stierf vroegtijdig, al zeggend, dat 't hoe langer hoe beter ging. Britten en Yankees volhardden niet tot den aanvang van den herfst. Welke collega's, die hoop noodig hebben om te persevereeren, zal Baty overtuigen? Met jeremiades, zegt hij, smoort men het laatste glimpje animo, dat nog smeult in 't publiek. Met een glimlach, antwoorden de anderen, zullen wij 't niet aanblazen. Een prachtige periode van welgemoedheid belette niet dat 't vuur slonk tot een sprankje. Wat morsdood is, riskeert niemand te mollen.
De oorzaken benoemt geen sterveling. Men vermijdt de diagnose en den naam der kwaal als woorden waarover een booze toover ligt. De waarheid is heilzaam, doch nimmer populair. Hoe zullen deze directeurs een waarheid dulden, die hen vonnist? Kunnen zij, vaklui zijnde, en beperkt tot hun gezichtskring, ze zien? Neen, want ieder vindt zich de beste. Ieder denkt dat zijn concurrent verdwijnen moet. Ieder rekt met lapzalven en koppigheid een toestand zonder uitzicht. Geen echter zal ooit bekennen, dat de situatie van het tooneel correspondeert met geen enkele werkelijkheid.
Ik tel in mijn krant van dezen ochtend 85 theaters, de bioscopen niet meegerekend. Er zijn groote en kleine onder. Laten wij 't gemiddeld aantal personen dat elk theater bevatten kan, taxeeren op 800. Dat geeft, wanneer ze vol zouden zijn, 65.000 bezoekers per avond. Per maand zou de heele huwbare en manbare bevolking van Parijs en omstreken door de theaters moeten passeeren, willen zij rendeeren. Dit is onmogelijk. Zelfs in tijden van hoog-conjunctuur kan men zulke menigten niet mobiliseeren voor een vermaak dat duur is en zelden bevredigend. Welke bijzondere en nimmer te verwezenlijken omstandigheden zouden zich moeten voordoen om een dergelijk parasitisme (want kunst zal altijd parasitair blijven van handel en nijverheid) niet alleen mogelijk, maar ook redelijk te maken? Parijs zou 85 meesters moeten bezitten die konden garandeeren om elk jaar 85 meesterwerken voort te brengen. Dit is onbestaanbaar.
De gansche literatuur van den ganschen aardbol telt nauwelijks 85 meesterwerken voor het tooneel. [De ge]wone succes-stukken dan? Parijs produceert per seizoen en in doorsnee genomen amper 4 of 5 werken, die het een jaar uithouden. Elke vijf en twintig jaar levert Parijs een relatief meesterwerk, en Berlijn, Weenen, Rome, Londen, New-York zijn er niet beter aan toe. Die relatieve meesterwerken zelfs vergaan met een ongekende snelheid. De tijd, de mode, de smaak vermaalt ze, vermorzelt ze. Wat bleef er over van Bataille, van Bernstein, van Capus, van twintig andere wereldberoemde mannen? Een rij vergeelde boeken. Elk jaar zetten zij een mummie bij in een grafkelder die voorgoed gesloten wordt. Men heeft den honderdsten geboortedag van Sardou, den auteur van Tosca nochtans, herdacht met artikelen. Men heeft hem niet durven herdenken de planken. Sardou, gestorven in 1908, is totaal verouderd. En wat levert de overweldigende meerderheid der 85 spelende theaters? Middelmatigheden. Mislukkingen. Probeersels. Prullen. Behalve knoeiwerk, overtolligheid. Niets dat in de verste verte haalt bij Sardou of Bataille van wie niets rest, dan de namen en een opera.
Men zal eenmaal den ongehoorden bloei van ons tijdperk meten aan de ontzaglijke sommen, waarmee theater en muziek drukten op de volkshuishouding dier moderne wereld. Men zal zich denkelijk eenmaal verwonderen over de paradoxale verspilzucht eener eeuw, die onder den schijn van kunst, twee onmetelijke, losloopende machines in stand hield, welker werkelijke duurzame opbrengst in zoo fantastische mate ongeëvenredigd is aan de schatten en aan de energie, welke zij verslinden. Men zal zich zeker verbazen, dat met zulke fenomenale amusementswerktuigen (en ik zwijg over andere zooals de bioscoop) het huidige menschdom zich zoo weinig gelukkig voelde.
De bruine heeft die democratische en geweldige machines van Euterpe en Thalia gedurende dertig jaar geduldig getrokken. Op 't oogenblik kraken zij in Frankrijk, in Polen, in Italië, in Duitschland, in Spanje, in Holland, in Engeland, overal. Is het de schuld van de bruine, of van de machines? Ik ken een uitstekende en nuttige bezigheid voor statistici. Laten zij met gegevens, die niet ontbreken, uitrekenen, wat de vorming van één eerste-rangs-componist, van één eerste-rangs-virtuoos aan de Europeesche economie kostte in de 18e eeuw. Laten zij met gegevens, die evenmin ontbreken, becijferen wat de vorming van een eminenten componist en eminenten virtuoos kost aan de Europeesche economie der 20ste eeuw. Want daarvoor dienen conservatoria, muziek-scholen, niet waar? En gedeeltelijk zelfs orkesten.
Zij zullen over het verschil verstomd staan. Als de moed hun niet begeeft, kunnen zij dezelfde vergelijkende tabellen opstellen tusschen den voortreffelijken tooneelschrijver van 1800 en den voortreffelijken tooneelschrijver van 1900.
Beter nog: Laten zij berekenen, wat in 1730 het onderhoud kostte van het ‘moreel’ eener natie en wat in 1930 het onderhoud van dit ‘moreel’ (zonder verdere appreciatie van het gehalte, de stabiliteit etc.) eischt aan kapitaal.
Zij zullen een fabelachtig onderscheid ontdekken en ternauwernood een conclusie durven formuleeren. Zij, die nadenken echter, zullen de depreciatie begrijpen van twee muzen en het onvermijdelijke, het noodzakelijke harer eclips. Tijdelijk natuurlijk, zooals alle eclipsen.
[verschenen: 24 oktober 1931]