Titanen-plannen
Parijs, 25 September [1931]
Vanaf de onheuglijke tijden dat de stam der Parisii de grondslagen legde van Lutetia (afgeleid van het Keltische loukteih, moerasplaats) dronken de Parijzenaars het water der rivier die eerst de Sequana heette en daarna de Seine genoemd werd.
Of het van verre kwam of van nabij, dat water had een weeën en dikwijls walgelijken smaak. Het was zeker een der oorzaken dat men eerlang den wijnstok verbouwde op de hellingen van Suresnes, waar nu de fabrieksschoorsteenen rooken, op de heuvels van Montmartre, die bedolven werden onder een alluvium van huizen. Het is stellig een der redenen dat de Parijzenaar nimmer geheelonthouder zal worden, en zijn goed humeur behouden zal, want alle vloeistoffen gelden voor gezonder en aangenamer dan het water van den stroom waaraan een ondoorgrondelijk lot hem bond.
Geen enkele techniek vermocht de hoedanigheid van dezen drank te verbeteren. Men bewerkte het met de uiterste stralen van het spectrum. Men filtreerde het. Men mengde er een snuifje chloor in. Het werd allicht hygiënischer doch niet lekkerder. Vreemde, harige, kronkelende beesten ontsnapten aan den filter, aan het ultra-violet, aan het bleekpoeder. De doktoren, die in kranten schrijven, plegen niet zonder humor te adviseeren: ‘Wanneer er waterwantsen of waterkevers uit uw kraantje glippen is het voorzichtiger om den inhoud slechts aan te wenden voor uitwendig gebruik.’ Dat gebeurde niet zelden, en ook andere georganiseerde wezens, zichtbaar voor het bloote oog, de ‘krinkelende winkelende waterdingen’ van Gezelle, circuleerden in het drinkglas en speelden op hun manier het septuor van Beethoven. Zij toonden duidelijk dat zij maling hadden aan alle chemische hinderpalen van de waterleiding. Welke biologische geheimen gingen nog in dit aquarium schuil, die alleen de microscoop kon doen ontdekken? Welke dierlijke, welke organische en anorganische, welke doode en levende bestanddeelen zwierven in dit flauwe beslagen drankje? De dokters hadden goed praten. Het is een bekend, en nog onlangs op het vergaan van den St.-Philibert geconstateerd verschijnsel, dat na groote schipbreuken de visch-consumptie aanzienlijk daalt. Niemand wenscht een schol, een sprot, een sardine, een wijting te nuttigen die geknaagd kan hebben aan een verren oom of tante Men kan een schelvisch missen. Maar wie kan water missen ondanks de tallooze kleine schipbreuken die langs de oevers op de bruggen en in de diepten der Seine plaats grijpen vanaf hare bronnen tot aan de torens der Notre-Dame? Kan men zijn tanden poetsen met wijn? Kan ieder zich baden in melk of in champagne? Zoo zat er niets anders op dan zijn achterdocht te sussen met de overweging dat, als er in Parijs niet meer menschen geboren worden dan elders, er ook niet meer sterven en dat men nergens
veel ouder wordt dan honderd jaar behalve in landen waar de burgerlijke stand niet bestaat of een recente instelling is. Men bleef evenwel een echte verachting voeden tegen het water. Om de Seine te poëtiseeren moest men, gelijk Napoleon, geboren zijn op Corsica en verbannen naar een zeerots.
Deze ongemakken hadden kunnen duren tot aan den ondergang der stad in de vlammen, welke door de Sibylle voorspeld zijn. Als echter de Sequana van Julianus den Afvallige, die hier bij voorkeur resideerde, dezelfde is als de Seine van Pierre Laval die er regeert, het moeras der Kelten werd de Ville-Sirène der Franschen Zij waaiert meer en meer uit in de rondte. Wanneer Parijs wilde annexeeren wat zich in het verlengde zijner hoofd-verkeerswegen geleidelijk heeft verspreid tot Versailles, tot Saint-Germain, tot Saint-Denis, de tientallen dichtbewoonde steden en dorpen die zich aan het groote hart vastklampten, dan overvleugelde zijn bevolking ruimschoots die van New-York of Londen. Vroeg of laat zal geschieden wat een Colbert en een Lodewijk XIV reeds voorzagen. Vroeg of laat zal de ongebonden agglomeratie een centraal bestuurde eenheid worden met de afmetingen eener provincie. Maar wat Parijs de jure nog niet is werd het van lieverlede de facto. Waar men eertijds putte voor duizenden, uit een stroom die niet langer, breeder noch dieper werd, schept men heden voor millioenen. Zoo hartgrondig de heele en halve Parijzenaars het Seine-water en zijn bedorven bijsmaak minachten, elken dag pompt men elf honderdduizend kubieke meter naar de tanks. Op een internationale statistieken-lijst zal deze hoeveelheid per hoofd en per etmaal misschien slechts een bescheiden totaal vertegenwoordigen en een dier Fransche achterlijkheden openbaren waarop hoogvliegender naties smalen. Het is mogelijk. Men deed echter wat men kon. Voor de oude Sequana beteekenden elf honderdduizend kubieke meter des zomers de helft van haar dagelijksch debiet. Men kon den vloed niet heelemaal leegpompen. Wat moest er van de scheepvaarten van de Parijsche haven worden wanneer men de rivier drooglegde tot den bodem? Men mocht reeds van geluk spreken dat men sinds 1921 geen droogen zomer meer gekend had. Een hitte van drie weken beduidde reeds watergebrek voor dozijnen omliggende gemeenten die
over minder machtige installaties beschikten dan de hoofdstad.
Het was juist in den wolkeloozen zomer van 1911, toen twee-derden der bronnen opdroogden, men studies begon om aan deze ongelegenheid een einde te stellen. Er bestonden twee middelen om in het tekort te voorzien, dat toen nog een supplement heette voor slechte dagen en dat oudertusschen een noodzaak werd voor elke maand van het jaar. Of men moest stroomopwaarts van Parijs reusachtige reservoirs aanleggen en dammen bouwen die den aanvoer der rivier zoowel 's winters als 's zomers regelden en de stad zoowel zouden behoeden voor het deficit van droogte als voor het excedent van overstroomingen. Of men moest het ontbrekende water elders vandaan halen. Het reeds overbelaste Seine-bekken viel vanzelf buiten beschouwing. De eerste rivier die in aanmerking kwam was de grillige en schilderachtige Loire. Des zomers is zij doorwaadbaar. Des winters rijst zij ver boven hare natuurlijke bedding en over een belangrijk gedeelte van haar loop moet men zich beschutten achter dijken. Zij bezit ondergrondsche voorraden die voor onuitputtelijk gelden. Haar water is van een volmaakte helderheid, van uitstekende kwaliteit, van aangenamen smaak en van een vaste, frissche temperatuur. De bruikbaarste punten van haar stroom liggen evenwel 168 kilometer van Parijs!
Waanzin beweerden de eenen, toen men in 1920 over een lengte van 5 kilometer ging boren, 40 putten sloeg op een afstand van 300 à 1200 meter der rivier, 40 electrische pompen monteerde en per dag 80.000 à 90.000 kubieke meters water won. Uit deze proefnemingen kon men becijferen wat de complete voorziening van Parijs zou eischen: 1250 putten, onderling tot groepen verbonden door middel van siphons; 125 groepen van putten en voor elke groep een fabriek om de energie te leveren; 1500 electrische pompen; een aanvoerbuis van 4.50 meter doorsnede, welke de Loire zou verlaten bij Gien om zacht hellend uit te monden ten zuiden van Parijs. De aanleg-kosten van het titanen-werk werden geraamd op twee en een half milliard francs, wat zonder den minsten twijfel veel te laag geschat is. De exploitatie-kosten zouden jaarlijks tien millioen bedragen: een som die op z'n zachtst gezegd van optimisme getuigt. Waanzin herhaalden zij, toen zij dachten aan de terreinen en landerijen die langs een weg van 168 kilometer aquaduct en 80 kilometer rivierbedding onteigend zouden moeten worden met notaris-acten, deurwaarders-exploten en klinkende munt.
Bij de Loire-bewoners van Nevers tot Nantes, stiet het gigantische plan op niet geringeren tegenstand. Parijs en de Parijzenaar zijn te bevoorrecht en te verschillend van temperament om bemind te zijn bij de Fransche provincialen. Parijs uit de verte gezien, overschrijdt de landelijke maat en de kleinsteedsche fantasie. De buitenman ervaart trouwens van het hydrocephale monster met de tallooze vangarmen niets dan nadeel. Het zuigt reeds alle kracht, allen geest en alle schittering naar zich toe. Moet de bewonderde, benijde en gevreesde stad, die zijn velden en dorpen ontvolkt, zich ook nog meester maken van zijn water, van zijn vruchtbaarheid en bloei? Het water, dat Parijs aan de Seine onttrekt, wordt voor 't grootste deel teruggestort in de rivier. De anderhalf millioen kubieke meters welke de hoofdstad elken dag zal aftappen van de Loire keeren nimmer weerom. Door een buis, waarin een trein kan rijden, stroomen zij naar een ander gewest. En elke streek heeft zijn geologen. De loco-geologen, die de rijk bevloeide landouwen der Loire bewonen, waar men primeurs kweekt en kostelijke wijnen onder een goedgunstigen hemel, hebben niet verzuimd om uit te roepen: Laat onze streek zooals zij was sinds menschenheugenis. Wat zal het gevolg zijn van zulk een onberekenbare water-vermindering niet over één jaar, doch over tien, over vijftig jaar? Gij gaat een weelderig gebied verarmen tot een woestijn! Parijs ruïneert ons. Parijs veroordeelt ons om langzaam weg te kwijnen. Geen nood, hebben de Parijsche geologen geantwoord: De eigenlijke Loire stroomt onderaardsch. En de Parijsche ingenieurs: Voor den bovengrond, die van de ontwatering zou kunnen lijden, bouwen wij in de bergen een recuperatie-reservoir van 240 millioen kubieke meter inhoud, voldoende om het peil der rivier te stabiliseeren in den winter en in den zomer. In plaats van schade zult gij er niets dan voordeel bij ondervinden!
Wie heeft gelijk? Voor den Parijzenaar besliste het verhemelte. Een reeks dammen in de Seine en een paar reservebekkens waren oneindig goedkooper geweest dan deze cementen zij-rivier der Loire met hare 1500 pompen. Maar hij heeft genoeg van den laffen smaak der Sequana, genoeg van de chloor, genoeg van het troebele bezinksel, genoeg van de waterkevers en waterwantsen in zijn drinkglas en in zijn badkuip. Sinds vier jaren belegerde zijn gemeenteraad het gouvernement met verzoeken om het beraamde project te verklaren tot een onderneming ‘van openbaar nut’. Deze week zetten Pierre Laval, Tardieu, minister van Landbouw en Deligne, minister van Publieke Werken, hun handteekening onder een historisch decreet, dat den weg opent voor een kunstmatige rivier.
De kolossale maar wisselvallige arbeid moet in 1937 voltooid zijn. Aan de kleinmoedigen, die de ontwerpers van megalomanie en evenwichtsstoornis beschuldigen, antwoorden de deskundigen: Het idee is grandioos en uniek ter wereld. Wanneer het slaagt en alle hoop vervult, zal het onzen ingenieurs roem bezorgen en een universeele bewondering wekken. En zoo dit geen argument is, het is in ieder geval een drijfveer.
[verschenen: 17 oktober 1931]