Tusschen Zomer en Herfst
Parijs, 15 September [1931]
Longchamp heropende in den zonneschijn van een koelen Zondagmiddag, van lichte, bonte toiletten, van dampende paarden. De vacantie is dus om. Zoodra de paarden draven in Parijs, draaien de menschen den rug toe aan badplaatsen, platteland, bergen en minerale wateren, om weder te keeren naar de herbevolkte stad. De autobussen konden twee maanden lang vijftig kilometer per uur rijden door de drukste straten. Van nu af treden zij in 't gelid en blijven in den pas. Het reeds oude grapje zal weer worden opgerakeld: Dat men vroeger met één paard, en zelfs met één knol, sneller ging dan tegenwoordig met twintig. Een rit van het vliegveld Le Bourget naar de Place de l'Opéra duurde even lang als een vlucht Parijs - Brussel. Dit najaar zal hij weinig achterstaan bij Parijs - Amsterdam. Want honderden mogen failliet gaan, duizenden bezuinigen, tienduizenden de toekomst tegemoet zien met een huivering, de auto's verminderen daarom niet. En van alle dingen wordt alleen de benzine goedkooper, of zij door de Standard getapt wordt of door de Shell. Wij betalen het vijflitersche blik op 't oogenblik tachtig cents: In 1927 kostte het nog f 1.60. Maar dat is ook het eenige waarvan de prijs daalde.
De vacantie is om, doch een tijd dat men met de lange dagen geen raad weet, dat een witte muur flakkert als brandglas, dat men alle luiken sluit voor de hitte, dat de wespen en horden van vliegende mieren binnendringen door de minste opening, dat een vleug muziek weifelend aangolft als uit een verre, andere wereld, dat het koude marmer der tafel zoel wordt en verpoozend, dat de bosschen stoven, de vogels den bek laten hangen, de slakken diep wegkruipen in den grond, dat de aarde als vernietigd lijkt in een gloed van ultra-violet, het leven opgeschort in 't licht, dien tijd, die tusschenruimte van gewenschte en geduchte rust, welke de uren eindeloos maakt als in een wachtkamer, hebben wij niet gehad. Ook de monotone, onmisbare dagen en weken, dat er niets gebeurt, dat de kranten leeg zijn zooals een holle maag, dat de telegrafen en printings stil staan, hebben wij niet gekend. De Beurs was als drijfzand. Wie er zich waagde werd verzwolgen tot de schouders, tot den mond, tot de oogen. De politiek was als de beurs. Het eene volk na 't andere legt zijn boeken over en verklaart zich failliet.
De eeuw is voorbij (helaas), dat Engeland drie oorlogsschepen naar Alexandrië stuurde om coupons te innen. Ze behoefden niet te schieten en de coupons werden verzilverd. Vandaag gaat Mexico bankroet en wordt - tot belooning zonder twijfel - lid van den Volkenbond. Brazilië gaat bankroet, Peru, Chili en de rest. De crisis? Voor zes-achtsten chantage, mijne heeren, of flesschentrekkerij. Wanneer zal Engeland, wanneer zal Frankrijk, wanneer zullen de Staten begrepen hebben, wat een averechtsch pacifisme en een huilerige sentimentaliteit aan schatten verslindt en aan welvaart? Waartoe dienen de oorlogsschepen en de deurwaarders? Ieder doet alsof ze niet bestaan; ieder doet wat hij wil, om straks met hangende pootjes opnieuw te komen leenen. De behandeling, welke de khedive Ismaël ondervond had haar goede kanten. Men won er tenminste wat mee. Tegenwoordig kijkt men toe; men jammert en decreteert theatrale kwijtscheldingen. Maar ondertusschen verloor elkeen geld in het uitgestorven Parijs. De Banque de France moet massa's ponden sterling koopen en zal er weldra meer bezitten dan de Old Lady. Zal de redder den drenkeling behouden aan wal brengen, of zullen ze beiden verdwijnen in de wieling?
Het is onmogelijk om zich onder zulke omstandigheden te amuseeren. Men probeert wat men kan, doch de ware stemming ontbreekt. De animo is minder dan men gedurende den oorlog ooit gezien heeft. Als men hier en daar een zekere spanning handhaafde, zooals op de Riviera, waar 't in drie maanden niet regende, lijkt ze kunstmatig, gezwollen, Amerikaansch. Men verzon weinig of niets. De zuidelijke stranden heetten dit seizoen Monte Carlo Beach, Cannes Palm Beach, maar door de namen te veranderen, verhoogde men niet hun standing, noch hun aantrekkelijkheid. Het krioelde er ten nadeele van de kwaliteit. De beste en duurste ideeën rendeerden niet. Men meubelde den Mariette-Pacha, een Middellandsche-Zee-vaarder van 15.000 ton, als drijvend hotel, doch het werd een fiasco, omdat men er kwijnde van verveling. Te Monte Carlo liet men een ijzeren eiland te water van geweldigen omvang. Zoo groot het was, zoo klein leek 't en het nieuws ging er spoedig af. Men opende bars, men speelde harmonica, men organiseerde apachen-bals voor de aristocratie en de millionnairs, men verzwolg ontelbare cocktails en men walste op de walsen van 1880, zooals men de hoedjes draagt van 1860. Zelfs in dezen terugblik naar onze moeders en grootmoeders voelt men den stilstand en de uitputting. De yankee-muziek en de jazz mishagen, verwelken. Maar de componisten leverden niets wat haar vervangen kan en niets wat in de verste verte haalt bij Johann Strauss of Jacques Offenbach. De wals klonk altijd melancholisch. Bestaat er schrijnender melancholie, dan zich op de klanken van een wals kinderen te voelen herworden van tien jaar en als bitter te proeven wat eenmaal zoet leek, zalig, vol beloften?
Verleden jaar had de zegepraal gezien der Baskische béret en op alle kusten, in alle hoeken des lands hielden de dames eindelooze concoursen in bérets. Zij zagen hare propaganda bekroond op het hoofd van den Prins van Wales, die te Biarritz vertoeft, bij voorkeur de gewone gelegenheden bezoekt, sensatie maakt met zijn auto - motor op de achterwielen - en met zijn twee manicures, voor elke hand eentje, want time is money, gelijk men vroeger meende. De Prins, aan wien de béret een jeugdiger silhouet en een verjongd prestige schonk, geniet nog steeds een buitengewone populariteit en legt 't niet af voor Charley Chaplin, die hangen bleef op een der Palm Beaches der Riviera, met een boeket van jonge vrouwen rond zijn grijze slapen. Charley, tusschen haakjes, kreeg van Georges Duhamel den schamperen bijnaam van ‘Erfgenaam der Goden’. De goden, dat is alles wat het menschdom aan edels, luisterrijks en vermurwends voortbracht. Tsjeplin, zooals Duhamel zijn naam isegrimmig spelt, is voor de menigte de laatste opvolger hunner tronen. Ook daaraan meet men het gehalte van een tijd.
De dames echter, uitgekeken op de béret, hebben zich in alle oorden der Republiek geworpen op de pyjama's en badpakjes, en deze verzotheid gemanifesteerd in een nieuwe, oneindige reeks van concoursen. De badpakjes waren dikwijls uitgeknipt, uitgesneden, beschrijnwerkt met motieven, ontleend aan het figuur-zagen, of aan de geometrie. Isis had zich ontsluierd tot de laatste limiet en in plaats van mysterie werd ze een legkaart. Zij veinsde te veel en tegelijk te weinig schaamte. Zij prikkelde niet, ze irriteerde. De pyjama was zonder mouwen, in de schelste kleuren, met onmetelijk wijde broekspijpen, die slobberden als twee rokken naast elkaar. Het opzichtig geheel culmineerde in een sombrero, met den diameter van een paraplu. Het was dubbelzinnig en leelijk. Aan het dubbelzinnige wende men direct, aan het leelijke evenwel raakte men nimmer gewoon. De dames schijnen dit inmiddels zelf gevoeld te hebben en toen men zich afvroeg waar 't heen moest, daar de pyjama's niet wijder en natuurlijk ook niet nauwer konden worden, lanceerden de stoutmoedigsten harer het korte, ruime en flapperende broekje. Men schreeuwde schandaal, men schreef er artikelen tegen. Maar 't komend jaar zullen wij concoursen aanschouwen in korte broekjes. Men kan dit zonder aarzelen voorspellen. De pyjama is afgedankt, zelfs al zou 't den volgenden zomer sneeuwen.
Een toetssteen voor de aanwezige veerkracht, durf, voorspoed, vertrouwen of lichtzinnigheid zijn altijd geweest de sommen, welke men riskeert in de speelzalen. Vorige seizoenen stegen ze tot vijf millioen. Dit jaar overschreden zij zeer zelden de 300.000 franc. Wat nooit gebeurde in de geschiedenis: de bankhouder en de croupier werden beklagenswaardige personen. Men schildert ze als gevallen engelen, met smartelijke trekken, met een hart vervuld van nobele aspiraties, als lieden die hun beroep beoefenen uit zelfopoffering, bijna uit menschenliefde. Ongehoord symptoom: alle directeuren der Casino's hebben eenstemmig in staking willen gaan! Allen hebben hunne inrichtingen willen sluiten! Van de winst hunner banken, van de cagnotte of de pot, betalen zij 80% aan den fiscus. Zoolang er vertier was ging 't uitstekend. Toen de spelers schaarscher en zuiniger werden beweerden zij niet rond te komen. De fiscus bleef echter doof en nergens is de bedreiging uitgevoerd. De beheerders der Casino's zijn als de theaterdirecteuren, die geregeld steen en been klagen en van wie men nimmer iemand ontslag ziet nemen, hoewel hun dit volmaakt vrijstaat. Het heeft ook nimmer aan reflectanten naar hun baantjes ontbroken.
Doch hoe serieus dit alles ook is, het zijn futiliteiten. Laten wij besluiten met een ernstiger mededeeling, die u zeker zal interesseeren.
De rail, van alle kanten aangevallen door den auto, verdedigt zich. En met de rail verdedigt zich de rubber. Met zoekt nieuwe toepassingen voor dit product? Men bekommert zich op Java, zoowel als in Frankrijk, over het toenemend deficit der locaal-spoorwegen? Michelin, de fabrikant van auto-banden, doet de oplossing aan de hand voor twee vitale problemen. Hij construeerde de Micheline, de autobus op rails.
Leve de Micheline! Zij herinnert aan de schuit eener lucht-limousine en loopt op gewone banden, bevestigd op bijna gewone velgen van gedreven plaat-ijzer. Het verschil tusschen de banden eener Micheline en die van een auto, is voornamelijk dat de Micheline-banden opgepompt zijn tot zes kilo in plaats van tot drie kilo. Het verschil tusschen de velgen eener Micheline en die van een auto ligt hierin, dat de Micheline-velg aan de binnen-zijde eenigszins boven den band uitsteekt, een opstaanden rand, een kussentje draagt, waarmee zij in de spoorstaven grijpt. Het idee bleek even eenvoudig als lastig om te realiseeren. De proefnemingen waren langdurig en kostbaar.
Per passagier vertegenwoordigt de Micheline slechts een dood gewicht van 180 kilo, dat is zevenmaal minder dan een Fransche spoorwagen van 120 ton voor 108 plaatsen. Zij weegt aanzienlijk minder dan de gebruikelijke autobussen, daar een wagen op rails minder te lijden heeft, dan een wagen op den weg en het chassis dus lichter gebouwd kan worden. Een rail schokt minder dan een straat, minder zelfs dan asfalt. Ander voordeel boven de treinen: De Micheline is volstrekt geruischloos; geen gekletter van ijzer, geen enerveerend tac-tac op de gewrichten der spoorstaven. Zij kan alle snelheden ontwikkelen, ook in streken, waar de structuur van den onder-bodem de snelheid van zware locomotieven en treinen steeds beperkte. Zij is even mobiel als een auto; de uitersten tusschen langzaam en snel bestrijken dezelfde tijdsruimte. Door de kleving van rubber op de spoorstaven remt zij vlug en veilig. In een vaart van 100 kilometer kan de Micheline stoppen op 100 meter; een sneltrein op 500. Haar tempo is practisch bijna onbeperkt. Tusschen Parijs en Deauville, 440 kilometer heen en weer, heeft ze met een Hispano-motor van 45 paardekracht, op vijf assen en tien wielen (vier beweeg-raderen) en met een totaal gewicht van 4 ton, 130 kilometer gereden per uur. Het spreekt van zelf, dat zij minder personeel, minder onderhoud, minder brandstof eischt, dan een locomotief-trein. En als de banden springen? Ook daaraan werd gedacht. Een elastische materie in den binnenband reduceert het mogelijk niveau-verschil tot één centimeter. Loopt een band geleidelijk leeg, dan waarschuwt een belletje den chauffeur.
Kortom, op 't oogenblik geldt de Micheline als het ideaal voor locaal-spoorwegen, in de naaste toekomst wellicht voor groote trajecten. Wanneer het ligt aan de producenten van rubber en aan de fabrikanten van banden, zal het heele land in den kortsten tijd worden omgeschapen tot een reusachtig autodroom. De hijgende, blazende, rookende, ratelende locomotieven zullen als voorwereldlijke gedrochten terugglijden naar de praehistorie, om in een museum te getuigen van een harde, barre en cyclopische eeuw.
[verschenen: 13 oktober 1931]