Het uur van Frankrijk
Parijs, 3 September [1931]
Reeds langer dan een jaar wantrouwde men den sterling. Den 15den Juli liet men het merken. Op dezen gedenkwaardige dag weigerde het Comptoir National d'Escompte Engelsche wissels te accepteeren, geteekend door Barring, Schröder, den Londenschen Rothschild en een vierden bankier, wiens naam onbekend bleef. Den 16den Juli werd de order herroepen; de orde werd hersteld. De Fransche bank verontschuldigde zich met het voorwendsel, dat een beambte zich vergist had. Maar het noodsein was geheschen geweest, de stormklok had geluid. Het Comptoir d'Escompte is een uiterst behoedzame instelling, waar men geen flaters begaat en nog minder onvoorzichtigheden. Men breekt daar niet uit verstrooidheid de bruggen af met de City. De weigering was barsch en brutaal; haar beteekenis liet aan duidelijkheid niets te wenschen over.
Dat was midden-Juli. Sindsdien begon men internationale wissels te stellen in francs. De Fransche voorschotten aan Engeland eveneens in francs. Dat het trotsche Albion een beroep doet op de Fransche beleggers, gebeurt geen tweemaal in een eeuw. Alvorens daartoe te besluiten, moest het werkelijk krap zitten. Maar dat de Fransche banken liever het publiek laten inschrijven op obligaties, dan haar eigen fondsen te wagen aan credieten, die kunnen ‘stollen’, is een wenk, waarin niemand zich vergissen kan. Dat de voorschotten genoteerd zijn in francs en niet in sterlings is een andere wenk, krenkend voor den Britschen hoogmoed, maar buiten twijfel onvermijdelijk. En onder de 36.000 geruchten, die elken dag loopen op een Beurs, onderscheidt één zich te Parijs door zijn hardnekkigheid. Men zegt het nog niet hardop. Doch men mompelt en fluistert, dat Londen niet ontkomen zal aan een financieele débâcle, dat de lekken niet te stoppen zijn. Met een onaangename verbazing vernam men, dat de eerste zes milliard Fransch-Amerikaansche kapitalen, welke de Britsche schatkist ter beschikking kreeg tot ondersteuning van den sterling, in veertien dagen waren opgeteerd. Met een rilling in den rug voorziet men, hoe lang de volgende tien milliard zullen duren. De bliksemsnelle spoed, waarmee deze leening beklonken werd (tweemaal vierentwintig uren) werd in de Pers geïnterpreteerd als een bewijs der onaantastbare hechtheid van het Engelsche crediet. De Beurs vertolkte de overijling als een teeken van urgentie: waar de dokters zich haasten, is de patiënt ernstig. Nogmaals een theatraal gebaar, dat verkeerd uitviel en zijn effect miste. Eerst Hoover met zijn S.O.S. Daarna de toewerping van deze reddingsboei. Zal het derde beter lukken?
Men beschouwt dus de toekomst in de somberste kleuren en reeds berekent men de gevolgen, welke de val van den sterling na zich zou sleepen. Een Engelsche débâcle heeft voor Frankrijk, overladen met Engelsch papier, zijn goede en zijn kwade zijde, tusschen welke een ‘dynamische’, waaghalzende mogendheid wellicht zonder aarzelen zou kiezen. Frankrijk echter, dat na 1918 dezelfde bezonnen, bescheiden, gematigde meegaande politiek volgt als na 1871, voelt ook bij deze nieuwe verzieking geen zier voor een sprong in het onbekende. De goede kanten van een Britschen krach zijn van politieken aard en hypothetisch. Zij behooren tot de mogelijkheden, misschien tot de wenschelijkheden. Maar zij liggen eveneens in een tamelijk verwijderd verschiet en, om ze te verwezenlijken, zou men moeten beschikken over de stelselmatigheid, de doelvastheid, den regeeringsduur van een Richelieu of van een Lodewijk XIV. De kwade kanten van een Britsch bankroet, van financieelen aard, zijn daarentegen ontwijfelbaar, vlakbij en gevaarlijk. Een Napoleon zou er niet voor terugdeinzen. Doch voor de Fransche leiders en voor de Fransche natie is de periode van avonturen definitief gesloten. Ook op dit terrein verlangen zij den status quo, al schijnt hij niet ideaal, te handhaven en te consolideeren. En waarom zouden zij ingrijpen in den gang der zaken, zoolang één hypothese, één onzekerheid aanwezig blijft? Zij zien den tijd, de menschen en de omstandigheden werken in hun voordeel. De evolutie kan wat langer duren. De eindpaal is dezelfde.
Wij zullen altijd verstandig handelen, indien wij de internationale aangelegenheden af en toe bekijken door een Fransche lunet. Niet omdat het Fransche standpunt het onze zou zijn, of uitsluitend het onze zou moeten zijn. Maar omdat wij, door den Franschen gezichtshoek te raadplegen, een groot aantal factoren ontdekken, die een beslissenden invloed uitoefenen op de ontwikkeling der feiten, factoren, die ons uit Londen, Berlijn of Rome gemakkelijker kunnen ontsnappen.
Voor Parijs is de situatie de volgende:
Sedert den oorlog heeft Frankrijk, dat geen andere wenschen koesterde, dan rust en evenwicht na een schrikbarende slachting, overal Engeland ontmoet als een hindernis op zijn vreedzamen weg. Overal en altijd. Van de Vredesconferentie af nam Engeland weinig besluiten of suggereerde weinig stappen, die niet bestemd waren, om Frankrijk te dwarsboomen. Engeland was de eerste mogendheid, die de financieele solidariteit der geallieerden brak, om Frankrijk een hak te zetten. De eerste, die voorbarig den goudstandaard herstelde. De eerste die haar Amerikaansche schulden regelde. De eerste die, uit vrees voor een toeneming van den Franschen invloed, het verslagen Duitschland te hulp snelde, het ophief, de fondsen verstrekte, om zijn concurreerende handelsvloot te herbouwen, zijn industrie te vernieuwen. De eerste, die betrekkingen aanknoopte met Rusland, de eerste, die de Sovjets middelen, aanzien en overwicht verschafte voor hun propaganda in China, in de koloniën. Londen contrarieerde Frankrijk op den Rijn, in Polen, in Hongarije, in Berlijn, in Turkije. Overal waar beroeringen uitbraken in Fransche bezittingen, in Syrië, in Marokko, vond men als bij toeval een Engelschman achter de schermen, met de ‘Cavalerie van Sint-Georges’, het Engelsche geld. Wanneer Engeland wellicht niet het eerst gespeculeerd heeft tegen de Fransche munt, in 1924 en 1925, het heeft 't hardst en het hardnekkigst gespeculeerd tegen den franc, en het Foreign Office zelf raakte gecompromitteerd in een zijner ambtenaren. Alle internationale problemen werden door Engeland dusdanig gesteld of verdraaid dat hun regeling het Fransche gezag moest knakken of verzwakken. Parijs behoefde slechts vóór iets te zijn en het vond Londen tegen zich, onder een mom van vriendschap, in het geheim of in het openbaar. Als Frankrijk contra iets was, bleek Engeland onfeilbaar pro. Het maakte vraagstukken, welke uiteraard reeds netelig waren, gelijk de ontwapening en de
verhouding der vloten, onoplosbaar, door ze in de oogen van den Franschman te vertroebelen met al te zichtbare anti-Fransche bijbedoelingen.
Steeds heeft Albion zijn eigen veiligheid ter zee en tot voor kort zijn absolute hegemonie, zijn heerschappij over de wateren aan alle naties der wereld opgelegd als een feit, dat geen bedenking en nog minder tegenspraak duldde. Nimmer daarentegen heeft Engeland het beginsel der Fransche veiligheid te land, aan den Rijn, aan de Poolsche grenzen, aan de Italiaansche Alpen, willen bekrachtigen. Nimmer heeft Londen Parijs willen aanvaarden als natuurlijken, loyalen, onvermijdelijken, maar gelijkberechtigden bondgenoot, wat overeenstemde met het geduldige Fransche streven en dat alle Europeesche moeilijkheden vereffend, alle bedreiging afgeweerd, alle crises verkort zou hebben. Liever joeg Engeland, met een onbegrijpelijke, onverklaarbare verblinding, zijn eigen ondergang na in China, in Britsch-Indië, in Rusland, in Duitschland, in Egypte, en van den weeromstuit in zijn dominions, van den weeromstuit aan de Theems; liever worgde het zichzelf, gebiologeerd door een mogelijk Fransch overwicht in Europa (een overwicht, dat in Fransche oogen slechts weldadig en heilzaam kon zijn), liever hoorde Albion de aarde daveren en kraken, dan af te zien van zijn bijna satanischen drang, om Frankrijk te kortwieken, om een Franschen opbloei te vertragen, te belemmeren.
De socialisten, van oudsher anti-Fransch, geneerden zich het minst van de drie Engelsche gouvernementeele partijen; de liberalen waren haast even onbetrouwbaar; de conservatieven schenen nauwelijks bereid om ronduit van vroegere dwalingen af te stappen. Zoodra het erop aankwam, bleken alle drie aan elkaar gewaagd. En alle drie vonden bij de Vereenigde Staten een dubbelzinnigen steun. Van Noord-Amerika via Engeland, via Duitschland, via Sovjet-Rusland, via China trok een stroombaan van gelijkslachtige ideeën rondom de planeet en vervulde haar verderfelijken kringloop. Verderfelijk voor Frankrijk. Verderfelijk voor de wereld.
Zoo denkt in haar hart vier-vijfde der Fransche bevolking over de Fransch-Engelsche relaties der laatste twaalf jaren. Zoo denken alle politieke partijen, uitgezonderd socialisten en communisten. Zoo redeneerend, kon men aan Sir Montagu Norman, den occulten dictator dezer anarchistische, verwoestende en ontgoochelende periode, den bijnaam geven van malfaiteur mondial. En zoo redeneerend, aanschouwt men de tribulaties van den sterling, de muurscheuren in het Huis van Usher, dat vallen gaat, het tanen eener macht. Zonder wrevel. Maar nog niet zonder spijt. Tot de laatste minuut zal men hopen, dat Engeland het roer omgooit. Men hoopt echter meer uit gewoonte, dan uit overtuiging. Heeft Frankrijk niet langer dan anderhalve eeuw geleefd onder Albion's auspiciën? Men went niet zoo spoedig aan de instorting van den kolos, die eenmaal sterk genoeg was, om Bonaparte te kooien op Sint-Helena.
Laten wij niet vragen, of de Fransche zienswijze juist is. Ik ben zeer geneigd haar te deelen, omdat zij me redelijk toeschijnt en omdat zij parallel gaat met de belangen van Europa. Want het was in het belang van Europa, om Duitschland te beteugelen, om de Sovjets te vernietigen, om China te pacificeeren, - drie formidable ondernemingen, welke de Fransch-Engelsche tweespalt verhinderd heeft. Maar al zouden wij de zienswijze van Frankrijk niet beamen, het is in ieder geval nuttig er ons rekenschap van te geven. Reeds is de Cavalerie van Sint-Georges geremplaceerd door de Cavalerie van Marianne, en reeds kan Frankrijk de politiek voeren zijner financiën. Het is daarvoor niet noodzakelijk, dat de sterling keldert. Het blijft de meening van verschillende wèlingelichte Franschen, dat de Engelschen zelf hiertoe meer dan voldoende zullen bijdragen.
De gebeurtenissen vliegen voorbij met steeds versnellende vaart. In Juni vroeg Oostenrijk credieten. Parijs stelde volwaarden, welke Engeland niet bevielen, zooals gewoonlijk. Sir Norman telegrafeerde achter Franschen rug om het gevraagde voorschot naar Basel en naar Weenen. Hij werd overal toegejuicht - behalve in Parijs.
Dit is amper drie maanden geleden. Gisteren moest Engeland zijn credieten terugroepen. Vandaag worden ze vervangen door Fransch geld. Weenen bukt. Maar achter Weenen bukte Londen.
Beleefde men na Waterloo een gewichtiger evenement? Op vele slagvelden en vele zeeën is de Brit verslagen. Nimmer streek hij de vlag, want altijd redde hem zijn schatkist. Hoe zal ze over drie nieuwe maanden wapperen, als we in den Steenbok staan?
[verschenen: 7 oktober 1931]