Gepleisterde graven
Parijs, 24 Augustus [1931]
Wij zijn bestand tegen een tamelijke dosis hypocrisie in de internationale betrekkingen. Volgens de zinrijke uitspraak van een Engelsch filosoof moet men al datgene voor utopie houden wat niet voorkomt in de Romeinsche Geschiedenis. En daar de openhartigheid nimmer behoorde tot de politieke deugden der afstammelingen van Romulus en Remus, koesteren wij niet de flauwste hoop om een zekere hoeveelheid farizeïsme ooit te zien verdwijnen uit het verkeer der volken. Wij zijn dezelfde meening toegedaan als bedoelde wijsgeer wiens naam ons niet te binnen schiet: alles wat ons gebeuren kan, staat sinds twee duizend jaar beschreven in de geschiedboeken van Rome. Wie iets anders of iets beters verwacht is een utopist die steeds bedrogen uitkomt.
De huichelarij laat ons dus koud daar zij onvermijdelijk schijnt. Wat ons interesseert als machtelooze en objectieve toeschouwers, is veel meer de graad tot waar men haar durft drijven, de tegenstand dien zij ontmoet, de willigheid waarmee men haar slikt, of de kunsten, achter welke zij verscholen gaat. Wat wij verlangen is ook dat de veinzer een trap van meesterschap bereike waar men hem bewonderen kan, waar hij groot wordt, waar men hem met eere standbeelden kan oprichten en waar het niet meer geheel beschamend is om bedot te worden. Er zijn hinderlagen die men waardeert als blijken van vernuft. Het is verdienstelijk om ze te leggen en nog verdienstelijker om ze te ontwijken. Er zijn daarentegen ook listen die wegens haar inhaerente domheid voor allen iets onteerends meebrengen. We weten niet wien wij het meest moeten verachten: dengene die ze verzint, dengene die erin loopt, of dengene die zonder protest toekijkt.
De onderhandelingen welke sedert enkele maanden in 't diepste geheim gevoerd worden tusschen Frankrijk en Rusland vallen zonder twijfel onder de tweede categorie. Dat zij niet vlotten, stemt tot eenige gerustheid. Dat men ze rekt wekt argwaan. Dat ze onder de gegeven omstandigheden echter kunnen plaats vinden, is minstens een schandaal voor het gereputeerde Fransche doorzicht en de niet minder gereputeerde Fransche trouw.
Ieder kent de Russische paradox: De anti-kapitalistische Sovjets hebben kapitaal noodig. Sinds tien jaren bewijzen zij metterdaad dat het communisme (zoo goed als het socialisme) niet levensvatbaar is zonder hulp van het kapitaal, en sinds tien jaar achtervolgen zij datzelfde kapitaal met een onverzoenlijken wrok, met een doodelijken haat. Zij toonen geen vrees voor de eenig-mogelijke consequentie van hun kamp, misschien omdat zij razen met de veilige bijgedachte dat een beslissing van het gevecht immer verschoven zal worden tot Sint-Juttemis. Maar de feiten zijn er: Of zij winnen den strijd, òf zij verliezen hem. Als zij hem winnen (en bekronen met een wereldrevolutie), als het kapitaal verdelgd is door de anti-kapitalisten, wie zal hun schilderijen koopen, wie hun juweelen, wie zal hun machines leveren, wie zal hun credieten verstrekken, wie zal hun tekorten dekken door de opbrengst van schilderijen, juweelen, credieten en koopwaren? En als zij den strijd verliezen, en wellicht stiekum hopen te verliezen, welk belang kan voor ons het communisme hebben, dat teert op onzen zak, op onze reserves, en dat fataal, onontkomelijk ophouden moet communisme te zijn, zoodra onze reserves zijn uitgeput? Geen enkele theorie kan dit dilemma wegredeneeren, geen enkel fanatisme kan hier een uitweg forceeren. Winnen of verliezen, aan beide eindpunten wacht hun de ondergang.
Het kapitaal bijgevolg, dat men waagt aan de Sovjets, is onder allerlei omstandigheden weggeworpen geld, en hun krach, ondanks welke medeplichtigheden ook, een kwestie van tijd. Er bestaat ter wereld geen macht, die een zelfs gematigd socialisme financieren kan op den duur. Zie Engeland. Er bestaat nog minder een macht die het communisme zal kunnen financieren, hoeveel voordeeliger dit moge schijnen in de exploitatie.
Wanneer twee partijen, van wie de eene Frankrijk, de andere Rusland is, onder zulke gesteldheden in geschil raken over een zoo zuiver kapitalistisch vraagstuk als douanetarieven, zou men meenen, dat de oplossing voor de hand ligt: Men laat den tegenstander in zijn sop gaar smoren. In 't jaar 1929, dat we mogen nemen als gemiddelde en als type-jaar, verkocht Frankrijk aan Rusland voor ongeveer 200 millioen francs. Het kocht evenwel van Rusland voor ongeveer 730 millioen francs. Wat beteekenen 200 millioen francs op een export-balans, die dit jaar een deficit zal torsen van meer dan 10 milliard? Een bagatel! Uit serviele gedienstigheid offert men de Fransche vlas-teelt op ten gerieve van Rusland, waarom zou men een kleinen post van 200 millioen in de metaal- en wol-nijverheid sparen voor een principe? Maar in zaken toont niemand zich zwak zonder noodzaak. Is een deel der Russische productie voor de Franschen misschien onmisbaar? Neen. Frankrijk kocht gedroogde visch, vleesch, huiden, pelterijen, gevogelte, eieren, groenten, oliezaden, lompen, zijde, tafelvruchten, graan, hout, vlas, steenkool, ertsen en petroleum. Allemaal artikelen welke het zich zonder moeite elders kan verschaffen. Inkoopen (petroleum, graan), welke het bij zijn bondgenoot Roemenië zou kunnen doen. Inkoopen, waarvoor het zijn eigen landbouw benadeelt.
Zooals verschillende andere naties had Frankrijk in October maatregelen getroffen tegen de Russische dumping, de meest complete van alle dumpings, gelijk met een overvloed van argumenten en getallen wordt aangetoond door B. Eliacheff, in het voortreffelijkste werk, dat over dit onderwerp verschenen is: Le dumping soviétique, éditions Marcel Giard, Paris 1931.
Zooals anderen bukten voor de représailles der Sovjets, of eenvoudig voor de eerste teekenen van hun slecht humeur, zoo bukte Frankrijk. Waarom kromde men zich voor een zeer middelmatig afnemer en een gezworen vijand, terwijl men in de gunstige positie verkeerde, hem tot rede te dwingen? Waarom gaf men zich over met pak en ransel, waar voor een capitulatie niet de geringste oorzaak bestond? En men ging niet alleen de grenzen openzetten. Daar de financieele instorting van den Duitschen berenleider het Kremlin in verslagenheid gedompeld had, en daar er op het Ministerie van Handel en op den Quai d'Orsay altijd mannen te vinden zijn voor een troebele, hersenschimmige politiek, bood men den Sovjets credieten aan in geld en goederen, welke zij door de onttakeling van Duitschland riskeerden te missen. Doch niet de gansche Fransche pers is vazal of verblind. Als Oustric een candidaat-president der Republiek kocht, gezanten en afgevaardigden, waarom zou Rusland geen Minister van Handel koopen? Er zijn insinuaties, die dermate geloofwaardig klinken, dat de eerlijkste mensch er zich niet aan blootstelt. De ongelukkige Louis Rollin desavoueerde zijn crediet-plannen zoodra ze onthuld waren. Maar het gevaar is nog lang niet geweken.
Nauwelijks was het Departement van Handel tot zijn spijt ontmaskerd, of de Quai d'Orsay kwam op de proppen. Men heeft daar ambities, rancunes, idealen en visioenen. Zij verdragen het daglicht niet en zij worden uitgebroed in het nachtelijkste duister. Allen echter kunnen dommelen op een ministerie, in de pers, in de geheele republiek, er waakt steeds een goede geest, die terugschrikt voor een buitenissigheid, of die zich gewoonweg laat lijmen met een chèque. Wat de Fransche kranten niet raadden, publiceerde op een druilerigen morgen de ‘New-York Herald’: De Quai d'Orsay marchandeerde met de Sovjets een non-agressie-pact! De twee mogendheden verbonden zich tot een strikte neutraliteit voor 't geval, dat een van beide zou worden aangevallen door een derde mogendheid, of door een groep van mogendheden.
Men keek of men goed gelezen had. Men wreef zich de oogen uit. Men twijfelde aan zijn gezonde hersens. Een pact meer of minder? Bah! Maar Polen? Maar de Kleine Entente? Een aanvaller is gauw gevonden, wanneer men een aanval niet ducht en soms zelfs wenscht. Er zijn honderd recepten om iemand tot aanvaller te verklaren, zoodra men daar profijt in ziet. Het pact met Rusland luidde als een doodvonnis over Polen: Het scheen te preludeeren tot de vierde verdeeling van dit rampzalige land. Waar was de tijd, dat een President der Kamer den Tsaar begroette met een: ‘Vive la Pologne, Monsieur!’
Op geen enkel voorwaarde mocht Frankrijk zich binden tegenover Rusland. Doch er waren nog andere oorzaken om zich te verbazen over een gerucht, dat niet nadrukkelijk kon worden gelogenstraft. Non-agressie! De term van het diplomatieke koeterwaalsch kostelijk. Men koppelt het woord aan de Sovjets en men zou er om willen lachen, wanneer men niet giste, dat men er op het Kremlin om grinnikt. En wie zou er niet grinniken? Terwijl de Quai d'Orsay parlementeert over een neutraliteits-verdrag dat zich wegens zijn loozen naam reeds leent tot dubbelzinnige interpretaties, dat door Polen met recht kan worden opgevat als een daad van felonie, dat onder elken gezichtshoek de merkteekens toont zijner roekeloosheid, zijner overbodigheid (hoe wil Frankrijk Rusland of hoe wil Rusland Frankrijk aanvallen op zijn territorium?), terwijl de Moscovieten met ernstige facies delibereeren over non-agressie, stappen te Parijs dagelijks spionnen, agitatoren, terroristen, rijkelijk voorzien van geld, uit treinen en vliegmachines, stoken agenten van Moskou oproer in Indo-China, in Siberië, in Marocco, demoraliseeren trawanten van het Komintern leger, vloot, arsenalen, kazernes, openbare diensten, moet men de Sovjets bekampen tot op de Koloniale Tentoonstelling! En men durft praten van non-agressie? Neen, dit gaat te ver: ‘Ce serait trop stupide ou trop canaille’, schreef een der bladen die zulke monsterachtigheden nog niet verduwen.
De onnatuur van dergelijke complotten is te overdreven, te zichtbaar en te hinderlijk, zelfs voor doorkneede hypocrieten, om ze ooit geheel te zien slagen. Doch ook al slagen ze niet, de Sovjets hebben nog baat bij de malaise, welke uit die samenzweringen opkwalmt. Wat echter kunnen de Franschen erbij winnen? En hoe lang zullen zij den Quai d'Orsay permitteeren om in zulke mate stupide of canailleus te zijn? Sinds maanden eischen zij daar een schoonmaak. Het wordt tijd dat men eraan begint.
[verschenen: 26 september 1931]