Te Vincennes
Parijs, 10 Augustus [1931]
Ieder is verbaasd en ieder is verrukt. Op Zondag 28 Juni, in den vroegen ochtend, brandde het Nederlandsch Paleis af tot den brand en sinds gisteren is Holland opnieuw vertegenwoordigd op de Koloniale Tentoonstelling. In vijftig dagen herrees het monument uit zijne asch. Het is minder indrukwekkend dan zijn voorganger. Het domineert de Expositie niet meer naast Angkor, naast den hoogen en gehoornden totem van Madagascar. Het mist zijn pagoden-torens. Het mist zijn geborduurde, gewijde en splendide tempel-poort. Maar tegen het groen van 't Bosch en tusschen de geroosterde boomen welke het omringen, wenkt wederom de zangerige harmonie van grauw-zwart en bruin-rood die het zoo gelukkig karakteriseert, zoo direct herkenbaar afteekent onder alle andere gebouwen. Maar in de lucht schrijft het de zeer edele lijnen eener legendarische prauw welke slechts een zeil schijnt te wachten om uit te varen. Rondom het lenige silhouet lijken golven te ruischen. Het voert den geest langs de Kaap naar de Soenda, over stille zeeën, in een stemming tusschen droom en wake, tusschen rust en beweging. Een sproke. Aloude herinneringen rijzen op uit de diepten van den tijd en voegen zich aan 't heden. Men voelt zich omwikkeld door een zachte en sterke ontroering. Holland, mijn Holland! Van Houtman tot vandaag bleven wij onszelf getrouw.
Een uur voor de opening waren alle toegangswegen tot het nieuwe paleis afgezet door Fransche politie, die de duizenden bezoekers der Tentoonstelling draineerde naar andere oorden. Nauwelijks een dag te voren was de omheining weggenomen en de faam van de onvergetelijke ramp, de faam van de energie waarmee de ramp in zoo weinige dagen bezworen werd, trok allen in de richting onzer wapperende kleuren. Langzaam drongen de auto's voort te midden dezer menigten, die ons niet alleen door haar aantal hare deelneming getuigden doch ook door den stroom van natuurlijke sympathie welke men uit het gewoel voelde opstijgen. Want de brand moge noodlottig zijn geweest, hij moge onherstelbare verliezen berokkend hebben, hij bracht tenminste dit voordeel mee dat hij Nederland in een bijzondere mate sympathiek maakte en populair. Wat zes maanden eener ongestoorde expositie niet vermocht zouden hebben, bewerkten de vlammen in een half uur en bijna zou men een onheil willen prijzen dat tusschen Frankrijk en Holland contacten veroorzaakte, waarvoor alle vroegere of recente vooroordeelen zwichtten. Er is geen snellere weg tot het Fransche hart dan een plotselinge deernis die zich kan omzetten in bewondering. Het gouvernement bood ons op de ruïne drie millioen francs aan welke wij dankbaar geweigerd hebben. En dit aanbod beduidde meer dan een hoffelijk gebaar want het voorbeeld der regeering werd spontaan gevolgd door de natie. De Balineezen kregen eensklaps volle zalen en zij zijn het eenige exotische tooneelgezelschap dat zich verheugen mag in een ononderbroken belangstelling Zij konden prentbriefkaarten laten drukken hunner opvoeringen. Het publiek overstelpte het zaaltje der particuliere exposanten. Men deed wat men kon en wat in ieders vermogen lag. Men kocht bij Droste, bij Boldoot, bij Gero's tin. Uit louter sympathie. Men zou gekocht hebben bij de Royal Dutch, ware dit mogelijk geweest. Ja, als men het enge zaaltje minder zuinig had uitgemeten! Als men den Nederlandschen
handel een minder bekrompen plaats gegund had! Doch voor deze klachten is het te laat.
Bij den ingang werden de genoodigden verwelkomd door een dubbele rij inlanders in nationaal feest-costuum, met vaandels en parasols, levendige en bekoorlijke bloementooi naast de vijftig duizend gladiolussen waarmee de vereeniging van bloembollenkweekers tot de viering der inauguratie had bijgedragen. Vanuit de poort keek men recht op het immense panorama van Java, den Goenter tusschen opstrevende bergtoppen en vruchtbare valleien, ontzaglijk decor dat de Java-zaal bekroont en door Eland in een paar weken geschilderd is. Halverwege tusschen deze beide uitersten had men een bronzen buste geplaatst der Koningin en omringd met het Balineesch ballet-corps als met een bloemige eerewacht. Het schouwspel was even sierlijk als aangrijpend.
Nogmaals betrad men de wijde imposante hall, aan welks bewonderenswaardige fresco's met penseel, en palet gewerkt is door een keizerlijken prins van Solo, hier aanwezig met de prinsen van Deli en Serdang. De Fransche en Hollandsche personaliteiten werden opgewacht door dr. Koek, dr. Allart Swart, en den architect P.A.J. Moojen. Van beide kanten is men aanzienlijk ruimer vertegenwoordigd dan bij de eerste opening. Men signaleert de commissarissen van België, Portugal, Italië en Amerika. Z.E. Jhr. dr. Beelaerts van Blokland doet rondgeleide aan de Fransche pers en geeft de beminnelijkste inlichtingen. Men herkent Generaal Snijders in civiel. De rijzige gestalte van den nieuwen Gouverneur Generaal Jhr. de Jonge, vergezeld van mevrouw en hunne twee dochters, valt onmiddellijk op naast onzen gezant Jhr. Loudon. Als Maarschalk Lyautey en Minister Paul Reynaud te zamen binnenschrijden is de hall tot in de hoeken gevuld met een kleine duizend toeschouwers. Na de officieele begroetingen laat Lyautey zich op zijn specialen wensch voorstellen aan de drie prinsen van Java en Sumatra, die in hun kostbare gewaden, een sensationeele entrée hebben gemaakt. Onder het publiek circuleeren een belangrijk aantal leden van de Militaire Willemsorde en vele uniformen van het Nederlandsch leger. Het nieuwe paleis is beter bewaakt dan het vorige waarvan een geïllumineerde maquette, op den honderdste schaal, langs een der wanden gedachten tot zich trekt van verwondering en spijt.
Dan beginnen vijf redevoeringen, ditmaal opgevangen door de microfoon en uitgezonden in den aether. Toespraken van dr. Fock: een breedvoerige herdenking; van Prins Di Scalea, Italiaansch nestor der Commissarissen: een pathetische terugblik; van Jhr. de Jonge: een huldiging op zijn doorreis voor de organiseerders der Tentoonstelling; van Lyautey: een gemoedelijke en warme improvisatie op het motief der erkentelijkheid welke hij Holland toedraagt; van Reynaud: een kort en knetterend vuurwerk (‘het eerste paviljoen leerde ons wat Indië, het tweede wat Holland is’); van onzen minister van Buitenlandsche Zaken: een perfecte en zakelijke waardeering der Fransch-Hollandsche samenwerking, van de vriendschapsbanden tusschen beide naties, aangeknoopt of verlevendigd in het Bois de Vincennes.
Allen bespraken den brand en zwegen over de geheimzinnigheid der oorzaak. Allen vermeldden de aanvankelijke verslagenheid, de herwonnen veerkracht, de hulpvaardigheid van Frankrijk en België, de schappelijkheid der assurantie-maatschappijen, den verschrikkelijken slag die Moojen trof door de vernietiging zijner collecties. Moojens moed en Moojens doorzettingsvermogen. Gelijk de Grieken tenslotte beu werden om Aristides eeuwig te hooren prijzen als een Rechtvaardige, zoo raakten wij bijna vermoeid de smart en het heroïsme te hooren roemen van den heer Moojen. Als het hem niet kan opbeuren persoonlijk den rouw te symboliseeren van Nederland en Indië, laat het hem tenminste troosten dat een gunstiger lot hem beschoren was dan den jongen auteur van het oorspronkelijke bekroonde ontwerp, den eenige, schijnt het, die met hebben en houwen omkwam bij de catastrofe en wiens naam niet eens meer genoemd werd. Hij ruste in vrede. Doch als de heer Moojen, wiens talent wij eeren, niet wenscht dat wij gaan twijfelen aan zijn bescheidenheid, dat hij in 's hemels naam trachte zijn lofredenaars te matigen wie het ook zij, zelfs Lyautey. Er gingen helaas nog andere collecties ten onder dan de zijne. En kostbaardere, en onvervangbaardere voor de historie der twee volken van Oost en West
Na een Wilhelmus staande gezongen door onze landgenooten en na een Marseillaise, staande aangehoord, ging men over tot de bezichtiging der nieuwe installatie.
Drie zalen zijn gegroepeerd rondom de weidsche, maar zoo goed als ledige centrale hall, die in glazen kasten de persoonlijke bijdragen bevat van Hare Majesteit, gouden en zilveren krissen, geciseleerd vaatwerk, een kleine merveilleuse Boeddha, enz. Vlak tegenover den ingang strekt zich de zaal uit, door schotten verdeeld in tien compartimenten, welke uitsluitend gereserveerd werd voor de kunstvoortbrengselen van Java en andere eilanden, voor ethnografische en ethnologische merkwaardigheden uit den archipel. Zij bezit de waarde en de beteekenis van een klein museum. Men vindt er drie en twintig afgietsels van den verschillende Boeddha's en Bodhisatva's, weefsels, schilderwerk, houtsnijwerk, sierkunst, juweelen, wapenen. Wajang-poppen, parasols, maskers, amuletten, fetischen en een groote hoeveelheid min of meer artistieke en bezienswaardige curiosa der inlandsche volkspsyche.
Rechts en links van de hall, hoofdzakelijk gedacht voor recepties (hoe dikwijls echter zal men er recipieeren?) liggen de twee overige zalen, met afmetingen van 30 bij 22 meter; de eene gewijd aan handel, landbouw en nijverheid, de andere aan het koloniale Bestuur. Hoewel een langdurig onderzoek noodig zou zijn om te beslissen of in deze twee solidaire takken van werkzaamheid niets vergeten en niets verzuimd werd, durf ik oordeelen dat beide zalen compleet zijn, overcompleet, en ondanks de geringere oppervlakte een vergelijking met het verwoeste paleis kunnen doorstaan. De Indische brievenbus is mij hiervoor een waarborg. Er kwam zelfs wat bij: de Balaipoestaka van Batavia, hier ‘bibliobus’ geheeten, en tot kort geleden een noviteit in het aan rollende bibliotheken zeer arme Frankrijk; waaruit wij met recht mogen afleiden dat wij in sommige dingen nog altijd een paar passen vooruit zijn.
Het zal ook niet in mij opkomen om de verwezenlijking te critiseeren van de tentoonstellings-methode die zoowel voor het Bestuur als voor de Economie ten grondslag dient. Het is de methode zelf waartegen ik de ernstigste bezwaren koester, en vooral tegen de eenzijdigheid waarmee de methode werd doorgevoerd. Ik herhaal mijn reeds bij de vorige inauguratie geopperde bedenkingen: Wie resultaten wil verwachten van een tentoonstelling moet haar niet beschouwen als een [museum], mag haar niet beschouwen als een paedagogisch instituut, niet als een geïllustreerde atlas, niet als een apotheose van het Montessori-systeem. Het is onze rol niet om het Fransche volk en de millioenen buitenlandsche bezoekers der Expositie te instrueeren en te schoolmeesteren. Ware het onze rol, wij zouden dwaas doen ons daartoe te beperken. Maar een principe dat men desnoods geschikt kan achten ter veraanschouwelijking onzer Administratie is daarom niet noodzakelijkerwijze geschikt voor een voorstelling der economische activiteit. Ik vraag mij af voor wie het b.v. nuttig kan zijn om de geografische contouren van Java, uitgeteekend op een groote tafel, vol te proppen met een massa grijze, grof-gesneden houten poppetjes en met een collectie roomkleurig rundvee? Dit is pueriel. Dit is onderwijs voor kinderen die men bezig houdt met een Arke Noachs. Exposeeren wij evenwel voor de laagste klas der lagere school? Ik weet dat er beter geslaagde vondsten zijn. De haven van Tandjong-Priok, de maquette van de Soerabajasche H.B.S. o.a.; de machine die tingelend als een klokkenspel de Indische bronnen van inkomsten uitbeeldt. Voortreffelijk en amusant. Het boeide zelfs Reynaud en den Maarschalk. Doch wie kreeg 't in zijn hoofd om de voornaamste industrieën te parodieeren in speelgoed-formaat en in een ouderwetschen Neurenbergschen stijl? Zooals men hier thee- en tabaksfabrieken weergeeft fantaseert en construeert tegenwoordig geen knaap meer van twaalf jaar. Ik zou Sir Deterding willen
zien voor die specimina van derde-rangs bazaar.
De fout schijnt deze: Met het ethnografisch, ethnologisch en artistiek gedeelte belastte men kenners. Het werd uitstekend in zijn begrensd kader. Voor de administratieve afdeeling koos men waarschijnlijk vaklieden Als hun inventies soms bedenkelijk zijn, het kan geen kwaad. Handel en nijverheid echter vertrouwde men blijkbaar toe aan dilettanten of aan onverschilligen. Dit is erger. En als de Fransche pers te beleefd is om ons de waarheid te zeggen (wat ieder begrijpen zal), wij zouden dubbel en dwars ongelijk hebben om ons door haar complimenten te verblinden.
Het uiterlijk van het nieuwe Nederlandsche paleis beantwoordt dus niet geheel aan het innerlijk. Het belooft meer dan het houdt. Maar ik heb van binnen tenminste één practisch mensch ontdekt: J. Eland. In het paneel van zijn reusachtig Javaansch diorama (22 meter breed, 7 diep en 8 hoog) hamerde hij met kapitale, gouden letters zijn naam en zijn volledig Parijsch adres. En niet één keer. Doch twee keer, van beide zijden. Bravo! Dit is een les in realiteitszin welke de Hollandsche organisatoren ter harte mogen nemen. De heer Eland vischt niet achter de netten en zijn werk is er volstrekt niet slechter om. Waarom gaf men hem niet de Economie? Hij zou zich niet vergenoegd hebben met dorre tabellen, anonieme statistieken, met kinderachtig speelgoed!
[verschenen: 19 september 1931]