Terwijl wij herbouwen - De Koloniale Tentoonstelling
Parijs, 23 Juli [1931]
Wij weten nog niet hoe de Koloniale Expositie zal afloopen. Hoewel, na de Hollandsche ramp, een regiment politieagenten iederen nacht zeer strenge ronden doet, breekt er elke week een brand of een brandje uit. Wat van binnen niet lukt, wordt geprobeerd van buiten. Een spoorwagon, geladen met brandbare stoffen, verdwaalde als bij toeval naar Vincennes, waar hij niets te maken had, en ontvlamde in de onmiddellijke nabijheid der Tentoonstelling. Het gebeurt niet alle dagen dat wagons van den goeden weg raken. Het is nog zeldzamer dat zij juist gaan dolen met een vracht materialen, welke slechts een lucifer vragen om op te laaien. Het is gewoonweg exorbitant, dat zulk een dolende wagon juist vuur vat op het meest geschikte uur en de meest geschikte plaats. De logica dezer berekeningen is te simpel en te doorzichtig om niet van menschelijken oorsprong te zijn. Zij draagt geenszins het fabrieksmerk van het fatum.
Achter de palissade, waar men een reis om de wereld maakt in een halven dag en voor een toegangsprijs van 3 francs, leeft men dus gevaarlijk, interessant en op zijn hoede. Men heeft er evenveel vijanden te verschalken en hinderlagen te verijdelen als in een roman van Gustave Aimard. Het is reeds meermalen voorgekomen, dat men in de Cité des Informations een stapel tractaatjes ontdekte, gedrukt in 't Fransch, in 't Duitsch en in 't Engelsch, die de felste, en eenzijdigste, aanvallen bevatten op het Fransche kolonisatie-systeem. Van durf gesproken! Volgens deze pamfletten zou er ter wereld geen voortreffelijker en edeler methode bestaan dan de Duitsche, maar gij begrijpt, dat het Commissariaat der Expositie zich met dergelijke foefjes niet in de luren laat leggen. De tendenz ligt er te dik op. De combinatie is wederom te logisch, evenals de krasse beschuldiging, verschenen in een Poolsch blad, dat er te Vincennes melaatschheid zou heerschen. Waarom ook geen pest en cholera!
Een speciale dienst is noodig gebleken om de talrijke inlanders, die de Tentoonstelling bevolken, te verdedigen tegen opruiende geschriften, welke op de meest geslepen wijze in de verschillende secties worden rondgestrooid. Wanneer men nagaat dat er op de Expositie een paar dozijn talen en dialecten vertegenwoordigd zijn, wanneer men bedenkt, hoeveel moeite, kosten en voorzorgen de redactie vergt dier manifesten, het drukken, het verzenden en het verspreiden, kan men niet anders dan respect hebben voor de kapitaalkrachtigheid, de organisatie en de onnoozelheid der lieden, die zich met deze betooginkjes onledig houden. Er functionneert te Parijs een Commissariaat-Generaal. Waar zou het anti-Commissariaat-Generaal zetelen, dat er zooveel prijs op stelt, om den boel in de war te sturen? Verbeeld u, dat men berichten kon: Oproer op de Koloniale Tentoonstelling. Het zou een prachtig effect maken.
Het is normaal en uitstekend, dat de daders dier clandestiene handgrepen onvindbaar blijven. A la guerre comme à la guerre. Men kampt en kampeert op internationaal terrein: in een soort van niemandsland. Een huiszoeking, een razzia, een arrestatie zou te gemakkelijk zijn, en zeer waarschijnlijk ook te opzienbarend. Men graaft mijnen en tegenmijnen. Men zet aan alle kanten luister-posten uit. Men perfectionneert de verdediging. Men barricadeert zich. Het is een spannende bezigheid om een tegenstander, aan wien men niet raken wil (of mag) te neutraliseeren en de loef af te steken. Het is alleen jammer dat men dien tegenstander aanvankelijk onderschat heeft. Een beetje meer wantrouwen en 't Nederlandsche paleis ware vermoedelijk niet afgebrand. Een beetje meer wantrouwen en sommige accidenten hadden niet plaatsgegrepen, waarover men zwijgt in de Pers, omdat het onraadzaam is ze te vermelden.
Wij naderen pas de helft van den tijd welken de Expositie duren moet en daar er met de sappeurstactiek van een beslissende overwinning geen sprake kan zijn vóór de sluiting, is er alle reden om niet te anticipeeren op de toekomst.
Doch voor 't oogenblik, en met een vijfdubbele bewaking (men zag nimmer zooveel troepen bij een Tentoonstelling), gaat alles op rolletjes. De onderneming heeft nog drie mooie maanden voor zich en reeds zijn de ondernemers binnen. Ils sont sur le velours, gelijk men zegt: de inkomsten dekken de uitgaven. Wanneer de Expositie November haalt zonder catastrofe, zullen de subsidies gerembourseerd en een bijna gelijkwaardig bedrag geboekt kunnen worden als zuivere winst. Het klinkt ongeloofelijk misschien. In deze tijden, die voor hard en duur doorgaan, mag een dergelijk resultaat wellicht voor wonderbaarlijk gehouden worden. Maar als de verklaring ontbreekt, het feit is er.
De algemeene kosten overschreden de som van 400 millioen francs. Van dit bedrag is direct een honderd millioen binnengekomen door de uitgifte van bons met loten en premies. De staat stortte 50 millioen. De budgets der verschillende koloniën droegen eveneens 50 millioen bij. De stad Parijs betaalde 15 millioen.
Er viel bijgevolg een gat te stoppen van nagenoeg twee honderd millioen, een hachelijke marge in een verward tijdsbestek. Dank zij echter een zeer gevarieerde en nooit (en nergens) aflatende reclame, liet de kaarten-verkoop zich van de opening af buitengewoon gunstig aanzien en hij ging in een geleidelijk rhythme steeds crescendo. Ofschoon elke bon recht gaf op 20 vrijbiljetten, klom de dagelijksche toegangs-recette van eind Juni af tot een gemiddelde van 400.000 francs. Met zulke cijfers kon men zaken doen en het evenwicht herstellen. De auto's, welke in den beginne van de Expositie geweerd werden, kregen entrée tegen betaling van 30 francs per wagen 's morgens en 50 francs voor de rest van den dag. Op Vrijdag, den dag der groote illuminaties en water-spelen, dokken zij 100 francs, en ondanks dezen overdreven tol telt men gemiddeld 300 wagens. In beginsel had men den dierentuin, die 4 millioen kostte, gratis gedacht. De toeloop echter was zóó groot, dat het gratis-bezoek niet gehandhaafd kon worden. Men stelde een barrière in den vorm van 2.50 per persoon en 1.50 per kind vat een globale recette zal leveren van 8 millioen, het dubbele van den kostprijs. De concessionarissen van restaurants, café's, winkels, kiosken, stoelenverhuring, vervoer-middelen (trein, electrische karretjes, kleine auto's en booten), vermaakgelegenheden etc. hebben zich moeten laten welgevallen om, behalve een vast pacht-geld, een percentage op hun winst af te staan aan de administratie der Tentoonstelling, dat bij de sluiting geïnd zal worden. Dit belet niemand om in enkele maanden fortuin te maken. Verschillende restaurants wisselden reeds van eigenaars, wat in Frankrijk het ondubbelzinnigste bewijs is van den bloei der zaken. Welke enorme menigten hier voorbij stroomen, kan worden afgeleid uit de extra-heffing op de stoelen-verhuring, die begroot is op één millioen. Men mag zeggen, zonder overdrijving en zonder in een gemeenplaats
te vervallen, dat het financieele succes der expositie de stoutste verwachtingen overtreft. Het minst wat men hier wenscht, zijn woelingen en branden.
Wanneer de Tentoonstelling Frankrijk in menig oog zal rehabiliteeren als vooruitstrevende, realistische, moderne, constructieve en dynamische natie, meer en meer ook teekent zij zich af als de apotheose van Lyautey. Het was zichtbaar, tot in de geringste harer uitingen, dat de onderneming culmineert in hem en hij in haar. Het is nog duidelijker geworden in hoe hoogen graad de Expositie zijn persoonlijke schepping mag heeten na de reeks van boeken, die den Lotharingschen aristocraat niet alleen verhieven in het centrum der koloniale, maar ook der litteraire belangstelling.
Men heeft zich inderdaad herinnerd, dat Lyautey lid is van de Académie Française en schrijver. Beurtelings verschenen, alleen gedurende dezen zomer, de Lettres de Jeunesse van den Maarschalk zelf, naast twee uitvoerige biografieën, de eene kortweg getiteld Lyautey van André Maurois, de andere, klinkender, Lyautey le Magicien, door Henry-Louis Dably, een volumineus deel van 500 pagina's. Voor een levend personage is deze overvloed een hier ongebruikelijke eer. Maar heeft Maurois, biograaf van Shelley, Byron, Disraëli en Tourgeniev, niet beweerd dat Lyautey het type is van den grooten man, ja den eenigen grooten man dien hij in vleesch en bloed ontmoette? Toch heeft het niet aan groote mannen ontbroken sinds 1914.
Een goed beschreven leven, zegt Carlyle ergens, is nog zeldzamer, dan een goed gebruikt leven. Hier hebben wij een bewonderenswaardig gebruikt, vruchtbaar en wonderlijk leven van zeven-en-zeventig jaar, dat begint wanneer het kind, achttien maanden oud, bij de doop-feesten van den Prince Impérial, te Nancy, van een balcon valt, het voorhoofd splijt tegen den schouder van een kurassier, de wervelkolom wondt, tot zijn tiende jaar in een gips-verband gaat, tot zijn twaalfde in een ijzeren corset, om langs de eentonige, ongeduldig verdragen carrière van cavalerie-officier, te sluiten als proconsul, als heerscher van stuk voor stuk veroverde en gepacificeerde wingewesten, als een heilzaam dictator, als een weldadig despoot. Hier hebben wij ook twee meesterlijk beschreven levens, van den tijd af, dat het zieke kind ‘landje speelt’ en met kartonnen schema's huizen en spoorwegen aanlegt, in een hoop zand van den tuin der aartsvaderlijke woning, tot hij steden bouwt in Marokko en in 't Bois de Vincennes.
Wie de vorming wil controleeren van een vurig karakter en een nadenkenden geest, die onder invloed van Leo XIII van bezield royalist zal omslaan tot loyaal republikein, leze de ‘Jeugdbrieven’. Zij dragen de ondertitels Italië 1883; Donau, Griekenland, Italië 1893, zijn goed gestileerd, en geven naast tal van belangrijke historische of cultureele bijzonderheden uit dagen, welke de auteur zelf ‘bijna praehistorisch’ noemt, een aantrekkelijk beeld van den intelligenten, doch weifelenden jongen man, die Lyautey was alvorens hij op Madagascar in aanraking kwam met Galliéni. Hij lijkt sprekend op het portret van Angelo Bronzini, dat hij met voorliefde in een [van zijn] brieven beschrijft: een jong edelman, de eene hand aan 't gevest van den degen, de andere hand op een boek; mijmerend, ernstig; even gereed voor den droom als voor de daad. Lyautey is dat altijd gebleven. Maar Galliéni oriënteerde hem naar een koloniaal en civiliseerend doel. Galliéni fixeerde zijn activiteit en zijn psyche.
Tusschen de twee biografieën zal men kiezen naar gelang het standpunt, dat men wil innemen tegenover Lyautey. Het werk van Maurois is aangenaam, anecdotisch, menschelijk en laat dikwijls zijn held aan 't woord. Doch als het hier en daar aangrijpt en meesleept (vooral de pagina's die gewijd zijn aan Lyautey als minister van Oorlog in het navrante crisis-jaar van 1917) het lijkt bijwijlen ook een tikje vluchtig in verhouding tot de stof en tot de behandelde onderwerpen. De Lyautey van Maurois kan beschouwd worden als een zeer geslaagde litteraire en populaire voorstudie tot ‘Lyautey le Magicien’ van Dably. Waar Maurois den mensch schetst in den staatsman, schildert Dably den staatsman in den mensch. Dably's boek is degelijk, vollediger, gedocumenteerd (kaarten, portretten, autografen, overvloedige citaten, redevoeringen, enz.), zakelijker, en tevens spontaner, warmbloediger en guller in zijn waardeering van militaire episoden, die Maurois, als hij kon, zou verdoezelen. Het merkwaardige anti-militairisme van den Maarschalk (in de kazerne schaarde Lyautey zich haast instinctief in de oppositie) is door Dably ook minder onderstreept. Dably gaf met recht de voorkeur aan de substantieeler vruchten, aan de stelliger resultaten van Lyautey's bestaan.
Maar beide auteurs erkennen met hetzelfde enthousiasme den geletterden soldaat, den opper-bouwmeester, den civiliseerder, wiens slagen, ook waar zij doodelijk troffen, het leven verhonderdvoudigden, den Grand Seigneur, prachtlievend en prinselijk aanrichter van feesten, schouwspelen en gastmalen, in wiens tent men naast het wapen steeds een boek vond en zelfs een muziek-partituur.
Het laatste hoofdstuk zal pas geschreven kunnen worden in November. Als men den dag niet prijzen moet vóór het einde, moge tenminste niets de rust en den luister storen van den avond.
[verschenen: 24 augustus 1931]