Preferente Schuld
Parijs, 10 Juli [1931]
‘Le Crapouillot’ is een blad dat werd opgericht in de loopgraven. Het ontleende zijn naam aan den kleinen mijnwerper waarmee men elkaar van weerszijden bestookte. Daar zijn redacteur, Jean Galtier-Boissière, talent had en niet sneuvelde, overleefde het den oorlog en groeide uit tot een aanzienlijk tijdschrift, dat met medewerking van de élite eener generatie l'air de Paris verbreidt naar alle windstreken. Over 't algemeen was die Parijsche lucht helder, tintelend, prikkelend en matig bewolkt, maar den laatsten tijd stapelden er zich donderkoppen samen. Le Crapouillot, gedachtig aan zijn oude bestemming, braakte een paar torpedo's naar den bezwangerden horizon. Hij trachtte een sluier te verscheuren die het lijkkleed was geworden van millioenen.
Zoo ontstond zijn jongste nummer, gewijd aan ‘De Mysteriën van den Oorlog’. Sinds drie weken zit ik met de aflevering, welke in meer dan honderdduizend exemplaren verkocht werd, en ik weet niet van welken kant ze aan te pakken. Er dampt een malaise uit op, die demoraliseert, verlamt, verstikt. De onthullingen zijn in zulke mate verbluffend, dat men niet meer de kracht vindt om zich te verontwaardigen. ‘Nur wundern, nicht ärgeren’ schreven de Duitschers op sommige verwoestingen na ze te hebben aangericht. Hier zijn feiten waarbij men zich noch verwonderen, noch ergeren kan. Ze zetten perplex. Men kan ze op geen enkele manier begrijpen of verwerken.
Wij kennen de familie Krupp, die te Essen naast onze deur, naast onze grens woont. Zij smeedde tot 1918 de Duitsche wapenen en zeker was zij niet de laatste die wist dat in 1914 een oorlog zou ontvlammen. Zij deelt in de schuld en de boete die het Verdrag van Versailles, onverstandig, wierp op Duitschland. Als gij er niet op tegen hebt, zou ik de familie Krupp, haar directeur, haar onderdirecteurs, ingenieurs en geldschieters, een oogenblik willen houden voor de hoofdschuldigen. Alleen om te kunnen zeggen: wat zij ook deden en wat zij ook beraamden, in 't groot genomen werkten zij voor hun vaderland. Voor de ergste misdaden is dat nog altijd een verontschuldiging.
Als wij echter de familie Krupp kennen, veel minder kennen wij de familie De Wendel, die een beetje zuidelijker haar dynastie vestigde aan de Fransch-Luxemburgsche grens, hare vaste burcht bouwde en de kraters harer hoog-ovens. Zij wordt verzwegen door de woordenboeken. Mevrouw De Wendel gaf niet, gelijk Bertha, haar naam aan een kanon. De ontspanningen der De Wendels, zooals die van Krupp en Tiberius op Capri, werden niet legendair. De dynastie hield zich bijna anoniem en leeft verborgen. Dat verhindert niet dat zij met hare trawanten de totale Fransche metaal-nijverheid bezit, bestrijkt of controleert, dat de familie De Wendel met het Comité des Forges almachtig geheerscht heeft over het Fransche lotsbestel. Het verschil tusschen Krupp en De Wendel ligt voornamelijk hierin, dat Krupp als patriot werkte voor zijn vaderland, terwijl De Wendel den oorlog beschouwde als een ding-op-zichzelf, welks afloop en offers hem volmaakt onverschillig waren. Enkel de duur interesseerde hem. Het is aan dit geslacht van roofridders te wijten dat hij tijdens vijf jaren heeft kunnen woeden. En men praat over schuldigen!
Men kan van deze opper-menschen niet verwachten, dat zij zich plooien naar wat Nietzsche noemde de slaven-moraal. Het schijnt dat Krupp tijdens de vijandelijkheden Engeland geravitailleerd heeft. Het schijnt dat Engelschen handelden met Duitschers. Op 't heetst der gevechten leverde Frankrijk aan Duitschland bauxiet om er aluminium uit te vervaardigen voor de karkas der Zeppelins, en cyanamide (kool-stikstof) voor de bereiding van ontploffingsmiddelen. Beide bestanddeelen ontbraken aan Duitschland. In ruil ontving Frankrijk voor de motoren zijner vliegmachines magneet-ontstekingen, die de Duitschers van betere kwaliteit produceerden dan de Franschen. Over-en-weer hief men aldus een inferioriteit op: De uitwisseling geschiedde langs Zwitserland.
Dit gesjacher wordt vergoelijkt - zelfs in Le Crapouillot - door den volgenden uitleg: Als, ten gevolge van een technische tekortkoming, de twee tegenstanders zich tegelijk genoodzaakt zagen om de wapenen neer te leggen, zonder dat er overwinnaars of overwonnenen waren, zou er geen beslissing zijn. Van dit standpunt bezien is een oorlog zonder overwinnaar een nuttelooze oorlog, dien men later zou moeten hervatten. Het is dus in hun gemeenschappelijk belang dat de vijandelijke Generale Staven elkaar de middelen verschaffen om de vijandelijkheden tot het uiterste voort te zetten, dat wil zeggen tot een der tegenstanders zich overwonnen erkent.
Deze infernale verklaring staat in zonderlinge tegenspraak tot het Blocus, tot den Duikboot-oorlog en tot de tallooze misères, welke men den neutralen berokkend heeft. Want als de Generale Staven elkaar niet beletten willen dat hun manschappen schieten (en sneuvelen), waarom zouden zij elkaar verhinderen, dat hun manschappen eten? Voor mij houdt de redeneering geen steek.
Maar de harteloosheid waarmee Duitsche, Engelsche en Fransche industrieelen onderling gedurende de krijgsbedrijven gekonkeld hebben is een kleinigheid, een beuzeling, een wissewasje naast de onbeschaamde gewetenloosheid, waarmee de familie De Wendel en het Comité des Forges hun vaderland gedwarsboomd hebben en verraden, honderdduizenden menschenlevens hebben vernietigd, ontelbare rampen hebben losgelaten over de wereld.
De schuldigen? Niet Wilhelm II, niet Poincaré, niet de Czaar en niet een vredesconferentie konden den oorlog verhoeden. De gebroeders De Wendel konden het. Op 28 Februari 1912 sloot La Société Commerciale een contract met Krupp voor de leverantie van silicium-ijzer, dat Duitschland niet bezat en dat onmisbaar is voor de staal-fabricatie. Een brief-wisseling bewijst dat beide contracteerende partijen den oorlog aanstaande achtten en meenden dat hij binnen de twee jaar, dus in 1914, zou uitbreken. Het contract bepaalde dat een stock silicium-ijzer zou worden aangericht in de onmiddellijke nabijheid van Krupp's fabrieken, opdat Krupp het in geval van mobilisatie bijna aanstonds tot zijn beschikking zou hebben. Het contract verbood verder, dat Fransche agenten in Duitschland dit silicium-ijzer zouden leveren aan Rusland. Men beroofde dus een bondgenoot van een grondstof, welke hem onontbeerlijk kon worden. Onder de gevallen van force majeure, welke het contract zouden kunnen annuleeren, behoorde natuurlijk het klassieke geval van staking. Maar als zoodanig beschouwde men uitdrukkelijk niet het geval, waarin een oorlog alleen tusschen twee landen (b.v. Duitschland en Frankrijk) zou uitbreken. Voor dit geval bleef het contract geldig. Het liep tot 1916 en op 28 Juli 1914 leverde de Fransche industrie nog ferro-silicium aan Duitschland.
De onderteekenaars van dit contract zijn noch gehangen, noch gefusilleerd. Een aanklacht weliswaar werd ingediend. Doch nauwelijks was zij ingediend of op hoog bevel werd zij ingetrokken.
Het nikkel, haast alleen-bezit van de Fransche kolonie Nieuw-Caledonië, en onmisbaar voor de staal-nijverheid, ging denzelfden weg. Op 24 September 1914 wordt een Noorsche driemaster, geladen met nikkel, afkomstig uit Nieuw-Caledonië, aangehouden door een Fransche boot en opgebracht naar Brest. Het cognossement duidt aan, dat de lading bestemd is voor Krupp. De Conseil des Prises verklaart het metaal voor goede vangst, als belangrijk voor de oorlogs-industrie. Er komt echter een order uit Parijs, dat gebiedt het schip los te laten. Men was er te Parijs blijkbaar bijzonder op gesteld, dat men aan den overkant zou vechten onder de gunstigste voorwaarden.
Men was er dermate op gesteld, dat men tijdens den oorlog een Duitscher de directie gaf van het Monopolie van Bewapening. Dit was Golsberger, zoon van een Berlijnsch industrieel, onderdirecteur der Gebroeders De Wendel en vandaag nog hun gevolmachtigde.
Doch dit alles zijn wederom peulschilletjes vergeleken bij het volgende. Dat een oorlog uitbreekt is tot daaraan toe. Dat men den tegenstander voorziet van de benoodigdheden om hem tot een goed einde te voeren verdient misschien nog niet de galg. Desnoods kan men het (zoolang men geen soldaat is) loyaal noemen. Maar te zorgen dat die oorlog 52 maanden gerekt wordt?
Daar de Franschen hun troepen bij de mobilisatie tien kilometer van de grenzen hadden teruggetrokken - om alle botsingen te vermijden - was het zeer rijke mijnbekken van Briey, leengoed der dynastie De Wendel (en nog niet ontdekt in 1871!), vanaf de eerste dagen der vijandelijkheden in handen gevallen der Duitschers. Hoewel Duitsche metallurgisten herhaalde malen de bekentenis gedaan hebben, dat de oorlog in zes maanden geëindigd zou zijn met een nederlaag voor Duitschland, wanneer de Franschen dien onschatbaren grenshoek behouden hadden, en hoewel de waarde van dit terrein ook den Franschen niet ganschelijk onbekend kon zijn, had men dit kostbaar stuk lands onverdedigd gelaten. Men heeft nooit beweerd dat dit verlies met opzet bewerkstelligd is: Het heeft er echter allen schijn van. De Wendel's begrippen van loyaliteit, helaas, waren niet heelemaal onbevooroordeeld. Hij helde zichtbaar naar den verkeerden kant.
Vanaf de eerste maand des oorlogs werkten de hoog-ovens van Briey in dienst van Duitschland. Ze lagen onder het bereik van het Fransche geschut en overdag zagen de soldaten ze insolent rooken, 's nachts zagen zij ze vlammen. Geen enkele batterij schoot op ze. Geen enkel vliegtuig bombardeerde ze. Het staal dat zij onbelemmerd fabriceerden, hagelde neer op het Fransche leger.
Toen een paar bladen protesteerden tegen deze ongehoorde, onmenschelijke en stompzinnige verzuimen, publiceerde Le Temps een reeks artikelen waarin beweerd werd, dat 't mijnbekken van Briey van niet 't geringste belang was voor de Duitsche oorlogsvoering. Als bij toeval was de auteur dezer artikelen, zekere Hoschiller, Oostenrijksch onderdaan. Loyaliteit!
Een député, gemobiliseerd in een sector bij Briey, kreeg genoeg van deze misdadige immuniteit en begaf zich op 23 December 1916 naar het hoofdkwartier der Deuxième Armée, welke daar gelegerd was. Hij werd ontvangen door Generaal Guillaumat (later bevelhebber aan den Rijn) die hem een bombardement beloofde der enerveerende hoogovens. Het bombardement vond inderdaad plaats, doch werd plotseling onderbroken op bevel van het Algemeen Hoofdkwartier, waar De Wendel een handlanger had, en de generaal ontving een berisping. De député gaf den moed niet op, reisde in Februari 1917 naar Parijs en wendde zich tot den Minister van Oorlog, toen Generaal Lyautey, de huidige Maarschalk. Lyautey keurde zijn stappen goed en nam snelle besluiten. Doch gedurende 29 maanden hadden de Duitschers ongehinderd millioenen tonnen ijzer-erts kunnen winnen uit het bekken van Briey. ‘Gelukkig voor ons,’ bekenden de Duitsche metaal-nijveraars in een confidentieele memorie aan hun regeering, ‘gelukkig voor ons slaagden de Franschen er niet in om de ijzerdistricten te verwoesten aan beide zijden der Fransch-Duitsche grens, want, hadden zij dit gekund, dan ware de oorlog, wegens onvoldoende munitie-voorziening onzer artillerie, binnen weinige maanden in ons nadeel beslist geworden.’
Dank zij De Wendel heeft men van 't begin tot 't einde netjes, fatsoenlijk en warempel met gelijke wapenen kunnen vechten. En de dynastie De Wendel zetelt nog altijd in het mijnbekken van Briey, met haar Comité des Forges.
Zulke onthullingen, gestaafd met bewijzen, zijn verderfelijk voor het evenwicht eener natie, wier bloed 52 maanden gestroomd heeft uit myriaden wonden. Het is waar dat zij erop roemen mag de overwinning niet gestolen te hebben, noch gekocht voor zilverlingen. Het is waar dat hare overwinning, hoe meer men onthult, hoe langer hoe miraculeuzer, hoe langer hoe titanischer wordt. Maar zal dit besef de woede stillen op den dag dat zij losbarst?
Nog een andere conclusie dringt zich op uit deze gegevens: De dynastie De Wendel, men zal 't gemerkt hebben, is internationalistisch. Veel internationalistischer dan Krupp!
Gij ziet wat het internationalisme waard is als waarborg voor den vrede. En dat te moeten constateeren is misschien het fnuikendst voor een optimistisch brein.
[verschenen: 12 augustus 1931]