Sterren
Parijs, 26 Mei 1931
Dc Fransche Letteren zijn zeer verbolgen over Charlie Chaplin, na hem bijna gesmoord te hebben in den wierook. Een van de bladen dezer oproerige aanbidders vat hun oordeel samen als volgt: ‘Charlie is een beste kerel, maar de heer Chaplin is een schoft van de bovenste plank.’
Het schijnt dat deze formule de waarheid tamelijk juist weergeeft. Als Charlot ruzie kreeg met iedereen, hij deed er alles voor wat hij kon.
Op een goeden dag stapt hij uit te Parijs. Hij komt niet met zijn rottinkje, zijn hoedje, zijn slobberende broek en zijn groote schuiten, doch als een grijzend dandy, omringd door een stapel koffers, een stoet van kamerdienaars en secretarissen. Hij logeert in Ritz, gelijk een milliardair past, en niet onder de bruggen of onder de daken. Een zwerm van op fooien azend gebroed vliegt af op het uit een etalage ontsnapte mannequin en palmt hem in. De rush naar het goud. Charlie was Klondijke geworden en 't beviel hem zichtbaar.
Het volk van de Licht-stad, waar hij, zooals elders, reclame kwam maken voor Stads-lichten, had kunnen zeggen: ‘ik ken dien meneer niet.’ Doch de Parigot en de Parigote zijn raisonnabel. Zij weten drommels goed dat Charlie niet in hun midden kan verschijnen als een schooier in lompen en dat het een formidabele leugen of een formidabele heldendaad zou zijn wanneer hij zich aanstelde als straatslijper. Er bestaan weinig rollen die men met fatsoen of met succes kan spelen in de werkelijkheid. De Parijzenaars verwelkomden in het mannequin dus hun held. Als er zesmaal meer geestdriftelingen waren om den Koning van Spanje te begroeten na zijn nederlaag te Madrid, dan om Briand toe te juichen na zijn nederlaag te Versailles en zijn terugkomst uit Genève, er waren nog tweemaal meer betoogers voor Charlie Chaplin dan voor den Koning van Spanje en Briand te zamen. Men kan deze drie ijdele manifestaties veilig met elkaar vergelijken omdat ze toevallig alle drie plaats vonden voor hetzelfde station, de Gare de Lyon.
Charlie's bezoek zou zonder kreuken en kneuzingen zijn afgeloopen wanneer hij met den volgenden trein wederom vertrokken was. Maar de heer Chaplin vertoefde verscheidene dagen in de Fransche hoofdstad en verscheidene weken in Frankrijk. Hij schiep er een boosaardig genoegen in om de journalisten, zijn zes Fransche biografen, schrijvers van aanzien als Lucien Fabre, Alexandre Arnoux, Blaise Cendrars, etc., die het beste deel van zijn reputatie hadden gegrondvest en onderhouden, te vernederen en te grieven. Hij liet hen, die zich geestverwanten van hem waanden, uren lang antichambreeren en zette ze per slot aan de deur als kwajongens. Wanneer hij tenminste ook den Hertog van Westminster aan de deur gezet had! Maar toen deze excentrieke gentleman, die onmetelijke landerijen bezit in Normandië, hem op de jacht noodigde, stak hij zich in het scharlaken livrei van een chasseur à courre en beklom een paard. Paardrijden is 't werk van den eersten den besten huzaar, karrevoerder, en edelman, doch niet van Charlie. Weldra vernam men dat hij halverwege bezweken was en dat men hem een deerlijk gehavend lichaamsdeel had moeten wikkelen in de zalf en in de watten. Zonder het te willen had hij een molièreske scène gespeeld uit den Cockney gentilhomme. De journalisten hadden den heer Chaplin belachelijk kunnen vinden. Zij zijn beste kerels en vonden hem grappig.
Maar Charlie verviel van kwaad tot erger. De Vereeniging van Kunstenaars vroeg het Legioen van Eer voor hem en hij ontving 't uit de handen van Philippe Berthelot, groot-meester van den Quai d'Orsay. De Union des Artistes vroeg ook om hun jaarlijksche gala-liefdadigheidsvoorstelling op te luisteren met zijn tegenwoordigheid. Charlie gaf geen cent en zijn secretariaat verwaardigde zich zelfs niet om een briefje te tikken. Een uitnoodiging van het syndicaat der bioscoop-directeurs tot hun jaarlijksch feest bleef eveneens onbeantwoord. Toen Jean Sarment in de onderdanigste en bewonderendste termen aan Charlie Chaplin vroeg wat hij dacht te doen, daar menig criticus overeenkomsten had meenen te bespeuren tusschen Les plus beaux Yeux du monde, Sarment's van 1922 dateerende overal gespeelde comedie, en City-Lights (de mooiste oogen zijn de oogen die niet zien) verzeilde ook dat schrijven blijkbaar naar de prullemand.
Men had eenig recht om te mopperen tegen deze overdaad van gebrek aan tact bij een acteur, die zich reeds een week liet bidden alvorens hij besluiten kon om ook Frankrijk aan te doen op zijn Europeesche rondreis. Men vatte evenwel pas voorgoed vuur toen Charlie in een onsamenhangend interview verklaarde dat men geen jota van hem begrepen had. Voor de lieden, die tien jaar over hem gedisserteerd hebben, over zijn diepte, over zijn philosophie, over zijn weemoed, over zijn menschelijkheid (met al de daarbij behoorende bijvoegelijke naamwoorden) was dit een draai om de ooren welke zij zich niet konden laten welgevallen zonder meer. Ook zij hebben hun hoogmoedswaanzin. Wie begrepen wil worden, antwoordden zij, moet zich eerst richten tot hen, die van begrijpen verstand hebben. Jean Sarment vertrouwde zijn belangen toe aan een deurwaarder en de anderen griften het inschrift van een besten kerel en een volmaakten schoft. Daarmee was het debat gesloten en vermoedelijk ook de Fransche carrière van Charlie en van den heer Chaplin. Men kondigt alom een herziening aan van de intellectueele waarden der laatste jaren en bij dit proces zal Charlot niet ontbreken. De slinger van den tijd begint zijn terugweg.
Welk een uitstekend zaakje een film overigens kan zijn blijkt uit de cijfers van het Théâtre Marigny dat van City-Lights het monopolie kocht. Sinds de film in circulatie kwam maakt deze schouwburg een dagelijksche recette van om-en-om 100.000 francs. Van dit bedrag strijkt de bioscoop-maatschappij die de rolprent fabriceerde er 50.000 op. Diverse auteurs-rechten, belastingen aan gemeente en rijk, salarissen voor personeel, advertenties, kapitaalafschrijving, etc. verslinden nog 35.000 francs. Voor den directeur blijft dus een zoet winstje van 15.000 per dag. Er zijn weinig industrieën die, alle verhoudingen in acht genomen, op zulke resultaten kunnen bogen. Vermenigvuldig de som van 50.000 francs welke de bioscoop-maatschappij dagelijks int, met de 500 à 1000 groote theaters der wereld waarin City-Lights wordt afgedraaid om u een denkbeeld te vormen van den hoogen toon dien de heer Chaplin mag aanslaan en van het beetje medelijden waartoe we verplicht zijn.
Om een ster meer of minder malen wij trouwens niet, daar zij uit den hemel vallen. De nieuwste is Carmen Joselito, andalusische danseres. Zij gaf pas één ‘concert’ (zij zingt en danst) in de Salle Gaveau en zij wordt reeds aangeduid als ‘La Joselito’, zooals men zegt La Malibran, le Dante, le Tasse, la Duse. Het lidwoord voor een naam is het hoogtepunt van den Franschen roem. Wie het lidwoord verwerft roerde een zeer bijzondere en zeer geïsoleerde snaar in het gemoed der menigte.
Het viel niet moeilijk om haar te ontdekken als een allereerste-rangs natuur te midden van den nochtans zeer verdienstelijken ballet-troep, welken Argentina twee jaar geleden had verzameld en waarover ik u schreef. Die eenigszins kortbeenige, gedrongen en niet zeer mooie, lichtelijk vulgaire jonge deerne behoefde slechts de castagnetten te hooren en een guitaar om de wonderlijkste transfiguratie te ondergaan welke ik ooit aanschouwde, en te veranderen in een vlammend en vonkend wezen, geladen met een fascineerende macht die oneindig meer is dan schoonheid. Men behoefde geen kenner te zijn van den dans om te raden, zoodra La Joselito drie passen had uitgevoerd, dat men hier stond tegenover een onontkomelijke verschijning, evenmin als men kenner hoeft te zijn van de electriciteit om doortinteld te worden van een electrischen stroom. Wat mij betreft, sinds dien avond leeft zij onvergetelijk in mijn herinnering en ik heb haar onmiddellijk gesteld boven Argentina. Het was evident dat deze uit de Spaansche volksbuurten afkomstige danseres slechts den Maecenas en den impresario wachtte om te stijgen tot de ongeëvenaarde kunstenares die zij van geboorte was en die zij blijven zal zoolang de machtige radiaties waarover zij beschikt haar doorkruisen. Want het bleek ook duidelijk dat zij niets leerde en nimmer iets zal leeren, behalve wellicht in haar nadeel. Zij is een puur fenomeen, met een emanatie-vermogen dat elke beschrijving te boven gaat.
[verschenen: 27 juni 1931]