Een laat getuigenis
Parijs, 22 Mei 1931
Er werd totnutoe niets geschreven over de eerste perioden van den wereldoorlog, dat rechtstreeks kwam uit het Groote Fransche hoofdkwartier. Alle verhandelingen over het begin der campagne stammen van generaals of ondergeschikten die met het opperbevel slechts in een zijdelingsch en intermitteerend verband stonden. Joffre en zijn staf, het denkend en regelend orgaan van een oneindig vertakt samenstel, hadden het nimmer noodig geoordeeld om het land in te lichten over de wijze waarop zij hun taak begrepen en volvoerden.
Deze hinderlijke lacune wordt aangevuld door een boek van Commandant Muller, die tijdens den slag aan de Marne ordonnans-officier was van Joffre. Hij komt er laat mee; als deze heldere, beknopte, droge, onverbloemde, waarheidlievende studie direct na den oorlog had kunnen verschijnen, zou zij heel wat polemieken verijdeld en de meeste tegenstanders verzoend hebben. Doch beter laat dan nooit. Wanneer niemand na de uiteenzettingen van den auteur nog loochenen zal dat 't Joffre was die den Slag aan de Marne won, wij weten nu tenminste ook hoe hij hem won en hoe hij hem had kunnen winnen.
Commandant Muller begint bij het begin: de débâcle van 1870, die van de Fransche weermacht niets had overeind gelaten. Een nieuw leger organiseeren op de ruïnes, te wijten aan de grenzelooze onkunde der bevelvoering, bleek van alle moeilijkheden de geringste. Na vijf jaren was het op de been. Men had officieren, manschappen en een krijgsschool. Men had echter geen krijgswetenschap. Noch kennis, noch ervaring.
Onmiddellijk splitste de hoogere legerleiding zich in twee kampen, welke men paradoxaal, doch vrij juist kan karakteriseeren als partij die rekening houdt met den vijand, en als partij die den vijand, en de toevalligheden welke hij gewoonlijk meebrengt, vierkant negeert.
Hoewel Joffre, die in de koloniën zijn strepen gehaald had met het aanleggen van spoorwegen en het bouwen van kazernes, tegenover de kampen der relativisten en absolutisten volmaakt neutraal stond, was het Plan XVII, dat de Fransche concentratie regelde, gebaseerd op het systeem van den aanval tot het uiterste, tot het absurde. Het voltallige Fransche leger (1.065.000 man) ijlde naar de Oost-grens een tegenstander tegemoet, van wien men noch de opstelling kende, noch de voornemens. Joffre en zijn Staf hadden geen anderen toeleg dan het offensief over de geheele linie. En in wezen ware dit plan wellicht niet dwazer geweest dan een ander wanneer men de onmisbare maatregelen getroffen had om de moreele kwaliteiten van den soldaat te completeeren door een minstens gelijkwaardig materieel en gelijkwaardige tactiek. Joffre echter, in 1911 benoemd tot generalissimus, verwachtte den oorlog pas in 1916. In de drie jaren welke het fatum hem tot 1914 gunde om zich gereed te maken, had hij zonder twijfel ernstig geblokt op strategische problemen, doch hoogst noodige toebereidselen als de fabricatie van krombaan-geschut, aanvulling en opstapeling van munitie-voorraden, benuttiging van het vliegtuig, waren slechts embryonaal verwezenlijkt, deels wijl men meende zich niet te hoeven haasten, deels wegens een roekeloos vertrouwen in het offensief, deels wegens gebrek aan credieten. Commandant Muller ontkent het niet: gedurende drie jaren hebben Joffre en zijn Staf zorgeloos en overmoedig gelanterfant. Al hun illusies zouden worden weggevaagd door het Duitsche schroot en de Duitsche mitrailleuses.
Hoe reageerde de staf op de gevoelige nederlagen aan alle grenzen? ‘Le Grand Quartier’, volgens de uitdrukking van Joffre's ordonnans, ‘tombait de haut et par une chute verticale.’ De realistische term, in den mond van een Stafofficier die alle phasen meemaakte, is kenschetsend voor de verslagenheid en de ontred[dering die heer]schten in de omgeving [? der Generalen] Staf, die alles [groot gedeelte afgescheurd] koppig in haar aanvankelijke vergissingen. Om de bedreiging der Duitsche omtrekkende beweging te pareeren wil zij doorbreken in de Ardennen en door Luxemburg! Maar hier kon Joffre des te gemakkelijker het roer omgooien daar hij nimmer stelling genomen had. Hij verzoekt Groot-Hertog Nicolaas telegrafisch om een aanval in te zetten ‘nog voor hij de concentratie zijner legers voltooid heeft’ (het staat er......) en aanvaardt den terugtocht. De verplettering der Russen bij Tannenberg vermeerdert nog de demoralisatie van het hoofdkwartier, zegt Commandant Muller, die zijn vroegere collega's niet spaart.
Hij schetst het volgende portret van zijn chef:
‘Een uitstekend, nooit in gebreke blijvend geheugen, een zuiver oordeel, een vast karakter zonder koppig te zijn, een neiging voor orde die hij zonder twijfel van zijn boersche afkomst heeft en welke hij doordrijft tot de kleinste bijzonderheden, een zeer groote zelfbeheersching ondanks een natuurlijke gevoeligheid welke hij wantrouwt en bij alle gelegenheden onderdrukt uit vrees voor den terugslag welke een zelfs gewettigde emotie zou kunnen uitoefenen op zijn beslissingen. Hij heeft daarentegen weinig fantasie. Maar hij weet het, en weet ook dat hij, vóór alles positief, zich moet vergenoegen met te arbeiden op de gegevens die hem verschaft worden door het brein van jongere medewerkers, waaraan hij de noodzakelijke elementen vraagt om zich een idee te vormen. Hij laat dit idee vervolgens rijpen in de stilte zijner werkkamer, herkauwt het letterlijk gedurende uren alvorens een besluit te nemen. Vandaar die reputatie van tragen geest welke hem door kwaadwillige en oppervlakkige waarnemers is toegedicht.’
Joffre's onverstoorbaarheid te midden van een radeloozen en oneensgezinden Staf zou het Fransche leger bewaren voor een onherstelbare ramp. Doch is het kwaadwilligheid of oppervlakkigheid om te veronderstellen dat de evenementen tijdens een veldslag hun gang gaan terwijl de opperbevelhebber gedurende uren een idee herkauwt? Kwam Joffre vanaf Charleroi tot aan de Marine niet overal op 't nippertje, zoo hij niet overal te laat kwam? Heeft Gallieni hem niet moeten forceeren, gelijk duidelijk blijkt uit het relaas van Commandant Muller, tot het offensief van 6 September? In een instructie van 25 Augustus schrijft Joffre de formatie voor van een manoeuvre-leger dat voor een aanval in de Duitsche rechterflank op 2 September klaar moest zijn bij Amiens. Het was er niet omdat Joffre's Hoofdkwartier nooit de snelheid kende. Men deed er alles op zijn gemak. Wat zou het verloop der geschiedenis geweest zijn wanneer de Slag aan de Marne geleverd had kunnen worden aan de Somme?
De schrijver vertelt uitvoerig, hoe de generalissimus in zijn Grand Quartier Général leefde en zich door niets liet verstoren in de regelmaat van zijn maaltijden, wandelingen en middagdutje.
Wanneer het na dergelijke verbluffende bijzonderheden, ontleend aan de zeer welwillende, in elk opzicht respectueuse studie van Commandant Muller (en talrijke teekenende anecdoten moet ik overslaan) nog raadselachtiger is dan ooit te voren, hoe de Franschen den Slag aan de Marne hebben kunnen winnen, en vooral hoe de Duitschers hem hebben kunnen verliezen, dan is het mijne schuld niet. Het absenteïsme van Joffre en zijn fatalisme gaan zóóver dat hij verzuimt om zijn linkervleugel te versterken. Op geen enkel moment van het gevecht zien wij hem intervenieeren voor troepenverplaatsingen. Les Jeux sont faits: de chef komt niet meer tusschenbeide. Na volgens zijn gewoonte zwijgend de pro- en contra-argumenten aanhoord te hebben van zijn medewerkers, rumineert hij uren lang zijn beslissing in den schaduw van een grooten treur-esch, schrijlings gezeten op een strooien stoel. Hoeveel vertrouwen hij had in den uitslag mag misschien worden afgeleid uit de merkwaardige omstandigheid, dat hij op 5 September, den avond vóór den Slag, zijn hoofdkwartier verlegde van Bar-sur-Aube naar Châtillon, dit wil zeggen meer dan 50 kilometer achterwaarts. Commandant Muller zegt dat Joffre het deed ‘om zich te onttrekken aan de emoties van den strijd’. De verklaring is niet schitterend. Maar wat ook de reden zij: Terwijl het leger een zesdaagsch gevecht aanbond, waarvan het heil afhing des lands, zaten Joffre en zijn staf te midden der verhuizing!
Het is vreemd om deze gebeurtenissen, die zooveel matelooze en gemotiveerde Duitsche hoop verwoestten, die een even matelooze en bijna onredelijke Fransche hoop bevestigden, gereduceerd te zien tot een nuchter en klein-menschelijk bestek, dat haast ongeloofwaardig zou zijn, wanneer 't niet toegelicht ware met kaarten, foto's, dagorders, instructies, getallen en feiten.
Commandant Muller's boek is van kapitaal belang voor de Historie. Doch hoe meer men er zich in verdiept, hoe minder men ervan begrijpt. Hoe minder men er echter van begrijpt, hoe meer men ervan leert. Het is niet geraden een oorlog te beginnen en een slag te leveren. De overwinning kiest haar kamp terwijl de veld[slag loop]t.
[verschenen: 1 juli 1931]