Helsche machines
Parijs, 19 Mei [1931]
Wat haar uiterlijk voorkomen betreft kan de Parijsche Foire op verre na niet vergeleken worden met een Leipziger Messe, noch met een Hollandsche Jaarbeurs. Zij wordt gehouden op de oude fortificaties ten Zuiden der stad en zelfs het onverzorgde terrein maakt den indruk van een afbraak. De wegen zijn nauwelijks bestraat, slordig onderhouden, vol kuilen en greppels, of gewoon getrokken in het mulle zand. De terrein-plooien, die vroeger schansen waren, werden niet vereffend en men klimt op en af als in een rutschbaan. De grond der tentoonstellings-loodsen (ik durf ze geen zalen noemen) is niet bevloerd. Men gaf zich niet eens de moeite om hem te pletten. Men wierp een mat over de gaten en bobbels, die bij elken stap doen struikelen, en klaar was keesje. Er is geen orde, geen overzicht, er zijn geen wegwijzers. Men doolt er als in een wildernis. Een uitkijk op geraamten van woningen in aanbouw onderstreept nog den toon van nonchalante rommeligheid, van kale, slonzige bereddering, waarin een groot deel der Fransche nijverheid voortscharrelt. De Fransche industrieel wendt zich bij voorkeur tot de kleine luyden met wie hij zich door zijn afkomst verwant voelt. De meesten begonnen als gering werkman, en wanneer zij gaandeweg een fortuin verzamelden, zij konden zich nimmer geheel ontworstelen aan de mentaliteit van karig bezoldigden arbeider die op de centen past. Zij bleven in hun hart plebejers en, daar zij hun brood wonnen in 't zweet huns aanschijns, afkeerig van alle vertoon, en allen bluf. Zij evolueeren snel in hun methoden, maar uiterst langzaam en voorzichtig in hun karakter en gewoonten. Zij stempelen hun Jaarbeurs, gelijk zij hun land stempelen, met een geest van onverschilligheid voor sier of opschik. Dit is sinds jaren zoo en dit zal nog jaren zoo blijven, daar bij elke generatie hetzelfde enorme contingent van self-made-man oprijst uit de lagere klassen en een eeuwenoude handwerkerstraditie helpt bestendigen.
Er is van architectuur natuurlijk geen spoor, noch van nieuwe, noch van oude. De inzendingen worden opgesteld in onmetelijke loodsen, verweerde houten keten, in tenten van zeildoek of onder den bloot en hemel.
Doch men mag denken wat men wil over dezen rommelzolder, men kan er zich een bijna volledig beeld maken van onzen tijd, en ik geloof dat Graf Keyserling het spectrum der Fransche natie belangrijk anders genuanceerd zou hebben, wanneer hij slechts eenmaal de Parijsche Jaarbeurs bezocht had. De Hal der Mechanica behoort zeker tot de wonderlijkste schouwspelen welke men op dit ondermaansche kan bijwonen. Ik weet niet hoeveel hectaren zij beslaat, maar men heeft er nog geen kwartier gedwaald of men zou er den toegang van willen verbieden voor vrouwen. Van de duizenden machines, die allen in werking zijn, gaat een demonische macht uit, welke het hoofd als 't ware isoleert van den romp en ons met de hersens alleen laat in een kille eenzaamheid vol toomeloos kabaal en vijandig geweld. Hoelang kan men elkaar beschouwen met menschelijke oogen in dezen duizelenden orkaan die negen-en-negentig-honderdsten der menschelijke vermogens wegvaagt en van het gansche organisme geen functie meer vergt dan juist die ééne hersenkronkel welke noodig is om den orkaan te temmen? Beurtelings voelt men er zich mateloos groot en mateloos klein. Want al deze oneindig gevarieerde werktuigen hebben tegelijk iets quasi-goddelijks en iets kinderachtigs. Zij parodieeren het een en het ander. Men raadt duidelijk dat men voor 99% nutteloos wordt. Waar moet men heen met de rest? Tegenover één machine blijft men neutraal en persoonlijk. Kan men ontsnappen aan den metalen wil dien duizenden uitzenden, aan het vonnis dat zij uitvaardigen?
Men praat dikwijls over de verbreiding en de bedreiging der machine; men realiseert haar zelden omdat men ze zelden vereenigd ziet. In de Hal der Mechanica staan er minstens tien welke sociologen en economisten moeilijk zullen kunnen verwelkomen met een juichkreet. Diverse zakken-plak-machines, b.v. Fransche en Duitsche, werken tegen elkaar op. Welke zijn de besten? Het doet er niet toe. Een van ze garandeert 324 millioen exemplaren per jaar. Men kan op de vingers natellen hoeveel machines in de vijf wereld-deelen noodig zullen zijn om het gansche menschdom geplakte zakken te verschaffen, van elk formaat, elke kleur, elken inhoud. Met een paar dozijn dezer werktuigen kan men een trust oprichten die alle mededingers dood-concurreert, den uitvinder en den fabrikant der machines erbij. Een klompen-machine, nog geperfectionneerder dan vorige jaren, stapelt frisch gezaagde, geschaafde en geboorde klompen naast zich op tot pyramiden. Ginds tolt een bende klosjes als razenden rondom een gerubberden koperdraad en vlechten hem een weefsel van garen. Hoeveel megameters per jaar? Een brocheer-machine cirkelt langzaam rond en raapt geleidelijk een boek samen, tot en met het titelblad, hecht het, bindt het, plakt het en legt het op een stapel. Maar een drukpers spuit reeds rusteloos complete brochures, gehecht en gebonden. Waarom zou een drukpers het volgend jaar niet volledige boeken spuien in linnen band? Het is niet onmogelijk en er moet ergens iemand rondloopen die er aan denkt. Allemaal ideeën en nog twintig meer in twintig andere bedrijven.
Het merkwaardigst is dat we hier met al die machines nog geen noemenswaardige werkloosheid kennen, wat zonder twijfel verklaard moet worden uit de omstandigheid dat ze nog betrekkelijk nieuw en niet goedkoop zijn. Maar spoedig zal men een kwart der nationale industrie kunnen concentreeren in een paar gevangenissen. De vraag is wat de rest der bevolking moet aanvangen. Doch zal de rest der bevolking niet even goed op straat komen, ook zonder dat de gevangenissen zich erin mengen?
De machine bezit een onverklaarbare hypnotische macht. Zij is een manie geworden waarin wij voor de Amerikanen niet meer onderdoen. Wanneer wij geen vier jaren oorlog gevoerd hadden, zouden wij de Amerikanen reeds lang overtreffen, want wij moeten niet vergeten dat Europa de Yankees altijd ettelijke mijlslengten vooruit was. Morgen halen wij ze in. Overmorgen streven wij ze voorbij. Wij zullen er precies bij verliezen wat we er bij kunnen winnen. Voor het publiek speelt dit demonische orchest van stoomhamers, ijzer-schaven, staalwalsen, persen, ponsen, boren, draaibanken - machines om machines te maken - een triomfmarsch. En de hier opgestapelde dynamiek, in een van ozon oververzadigde lucht, is zoo vervaarlijk dwingend, dat men zich geweld moet aandoen om zich los te rukken uit den roes. Wat immers is theoretisch bewonderenswaardiger dan deze fauna van metaal, dit geknechte rijk van kobolden en aardgeesten, groote en kleine, vloeibare en vaste, dit aan kabels en drijfriemen geketende slavenvolk, dat wij met wiskundige tooverformules hebben opgeroepen uit den schoot der aarde? In hare essentie overvleugelt deze artificieele schepping alle legenden, alle fabels, alle mythen, alle sprookjes, alle droomen, omdat zij ze verwezenlijkt. In deze hal zijn inderdaad de factoren voorhanden om buiten bezinning te raken en men begrijpt de menschen die hier in menigten samenstroomen als naar een wonderdadig oord. Maar als men even dieper kijkt, als men zich uit de verdooving bevrijdt, als men zich vergewist van de gegevens, van de cijfers, van de planetaire mogelijkheden, van de feiten - wie kan dan de foudroyante ontwikkeling en vermenigvuldiging dezer metalen organismen aanschouwen zonder schrik en zonder te huiveren voor de toekomst?
De machine stelt ons voor dit fantastische en diabolieke axioma: Er zullen tegelijk te veel menschen zijn om haar te doen functionneeren, en tegelijk te weinig om haar producten te absorbeeren. Kan iemand zich een uitweg verbeelden uit deze impasse?
Zou de hoogste intellectualiteit langs verborgen wegen den waanzin naderen als uitersten welke elkaar raken? In de hal der Mechaniek vertoeft men tot zekere hoogte nog in de pure regionen der redelijkheid. In de hal daarentegen der electriciteit, der radio, der muziek, kan men zich niet meer verhinderen om te vragen in hoeverre onze tijd reeds van lotje getikt is. In deze loods, een weinig kleiner dan die der Mechaniek, exposeeren alle fabrikanten der aarde van radiotoestellen, van fonografen, van loudspeakers, van orchestrions, van mechanische piano's, harmonika's, jazz-bands, saxofoons, trompetten, xylophoons en alle andere soorten van bekende instrumenten. Deze toestellen tot het verwekken van de luchttrillingen, welke men ‘muziek’ noemt, zijn van den morgen tot den avond in werking. Allen krijschen in een onbeschrijflijk charivari tegen elkaar op: allen trachten elkaar te overgillen. Zij smelten samen tot een apocalyptisch gejank. Zij vertolken in een besloten ruimte alles wat dagelijks den aether vult en ontstelt. Hier, op deze verdieping van den toren van Babel, bij deze parodie op de Harmonie der Sferen, zou ik de opinie willen kennen der meesters - van Pythagoras tot Debussy - wier kunst men degradeert tot zulk een barbaarsch pandemonium. De hersens en de zenuwen die zulke spanningen zonder ergernis of verwondering dulden zijn buitengewoon: daar gaat niets van af. Maar ze zijn niet meer normaal. Er loopt een streep door, een gevaarlijke streep, zonder dat zij 't weten.
[verschenen: 18 juni 1931]