De Koloniale Tentoonstelling I
(Per luchtpost) Parijs, 8 Mei 1931
Met is ongeloofelijk wat men in goed zeven maanden tijds uit een slijkerigen grond kan stampen. Toen wij in September aan de oevers van het Lac Daumesnil de Hollandsche vlag heschen en een stuk Franschen grond voorloopig annexeerden, gelijk minister Fock schertsend zeide, was er in het Bois de Vincennes nog niets zichtbaar dan een ongeverfde, eindelooze omheining, de tempel van Angkor, het permanent museum voor Koloniën, een paar gebinten, en wat steigers. Het regende en 't stond geschreven dat 't niet zou ophouden te regenen tot den openingsdag der Expositie. Wij beleefden een natten moesson, welke alle maxima, die men sedert een halve eeuw noteerde, verre overschreed. Zelden scheen de zon. Het was nat, drenserig, guur. En vandaag nog - negende van Bloeimaand - schrijf ik dit bij een onmisbaar houtvuur.
Welnu, uit deze kleverige modder, waarin men arbeidde met waterlaarzen, is in zeven maanden tijds een Stad verrezen. Een ware koloniale Stad, gelijk men ze droomt van een idealen gezichtshoek, doch die, zooals deze werkelijkheid bewijst, bestaan kan. Een stad van paleizen, huizen, hutten, kiosken, tempels, kerken en poorten, welke gemakkelijk honderdduizend zielen zouden bergen. Een stad met monumentale, hemelhooge, transparante, van boven tot onderen geïllumineerde torens. Een stad met een origineele, moderne verlichting: men ziet geen lampen; de lantaarns zijn opeengestapelde, met de opening naar boven gerichte conische trechters in den vorm van scheepsroepers, of ronde signaal-schijven, die een indirecten, feërieken glans verspreiden, weerkaatsend tegen de boomkruinen. Een stad in helle, schelle, kakelbonte, criante, maar prettige, opgewekte, levenslustige kleuren, als een sprookjesboek voor groote menschen, die voor altijd hun slecht humeur, hun Europeesch klimaat, hun sikkeneurigheid en hun duizendjarige traditie van zwoegen en ploeteren zouden willen laten varen. Waarlijk, hier in deze nieuwe, actueele activiteit, te midden dezer fantasieën van architecten, die voor geen enkel waagstuk terugschrokken en die aan hun zeer vooruitstrevende waagstukken een redelijke, bevredigende, aannemelijke oplossing gaven, hier in deze tooverachtige mengeling van ijle, opwaartsch strevende lijnen, van gehoornde torens, van majestueuze kolommen, van speelsche arabesken, van ranke pagoden, van cyclopische termieten-hoopen, te midden dezer regenbogige lichtfonteinen, dezer weelderige en welige overdaad van kleur en vorm, zou men zijn tenten willen opslaan.
Er is een dierentuin, bevolkt door Hagenbeck. Er zijn tropische gewassen, overgeplant uit de koloniën of uit de Rivièra. Er is een scenic railway. Er zijn concertzalen en schouwburgen. Er zijn kazernes met troepen. Er is een uit alle hoeken der wereld getransporteerde bevolking. Is Expositie nog het juiste woord? Stichtte de oude Lyautey hier niet veeleer een Cité-modèle, een model-stad in het groen, even verrassend, bevallig als comfortabel, gelijk hij eenmaal Rabat stichtte? Om de verbinding tusschen Parijs en deze fantasmagorie sneller te maken, eischte hij van de Métropolitain 8 kilometer ondergrondschen spoorweg, die na de Tentoonstelling niet rendeeren zal. Hij kreeg ze, deze Bouwer, tegenover wien de Marseillaise, wanneer ze voor hem wordt aangeheven, een onvermoeden en hoogeren klank verwerft.
Maar zoo het ongeloofelijk is, dat deze grandioze, ontzaglijk gecompliceerde en uiterst karakteristieke manifestatie verrijzen kon ondanks den regen, ondanks stakingen en ondanks de wereldcrisis, is het niet even ongeloofelijk te moeten denken hoeveel blijvende weldaden, blijvend nut, blijvende schoonheid men zou kunnen organiseeren, als men zich voor alle vraagstukken even ernstig inspande, en als men allen goeden wil in de handen concentreerde van een bekwaam man? Plaats een Lyautey voor onverschillig welke crisis: Hij zal haar oplossen in denzelfden tijd gedurende welken hij onder de ongunstigste omstandigheden deze Stad te voorschijn riep.
Dit moet de eerste les zijn welke de Expositie zal geven. De tweede les is ontegenzeglijk dat de roeping van den Europeaan, die aan de kusten van Noord-Zee en Atlantischen Oceaan uitzwermde naar de onmetelijkheden van Afrika, Amerika en Azië, nog lang niet haar einde nadert. Hier, in deze apotheose, die het zenith uitdrukt der Europeesche ontplooiing, kunnen wij met voldoening terugblikken naar het verleden, met gerustheid schouwen naar de toekomst. Als er fouten of vergissingen begaan zijn gedurende bijna vier eeuwen kolonisatie welke achter ons liggen, in geen enkele is volhard. In den aanvang van zijn koloniseerenden arbeid, hoewel zelf aan den dageraad staande zijner ontwikkeling, bezat de Europeaan een voorsprong en hij heeft dien voorsprong behouden. Zoo min die voorsprong van louter materieele orde was in onze heldenrijke zestiende eeuw, zoo min is hij het in de twintigste. Het is kortzichtig en belachelijk om te beweren dat Franschen of Hollanders besturen door middel van wapenen. Want wij besturen niet door middel van wapenen doch door middel van den geest, die ons onder andere onschatbare en ontelbare voorrechten en voortreffelijkheden deze wapenen verschaft heeft. Ieder voor zich vond onder den evenaar zijn taak: de missionaris, de planter, de handelsman, de geleerde, de ambtenaar, de soldaat, de kunstenaar, de schrijver, en wie mag tegenover het grootsche en menigvuldige schouwspel van 't Bois de Vincennes met eenig recht twijfelen of die verschillende taken naar vermogen volbracht zijn? Het strengste gewetensonderzoek antwoordt: niemand. Dit is geen reden om er op te stoffen; maar het geeft nog minder reden om het te veronachtzamen, om het te vergeten. Wij meenen dikwijls dat het Europeesch defaitisme tegenover de geestdrift van ontginners en civiliseerders een hedendaagsch verschijnsel is, dat vooral de jongere generaties eigen zou zijn. Dat defaitisme tierde reeds in de eerste dagen der Oost-Indische Compagnie, in de dagen van Columbus. Wat
zeg ik! Het tierde op zijn eigen karveel en haast wierp men het in zee. Maar altijd werd dat defaitisme overwonnen. En als het zich in onze weifelende aera misschien harder roert dan ooit te voren, ook nimmer werd het weersproken door een zoo meesleepend en zoo zelfverzekerd getuigenis als deze Internationale Expositie. Wat zij had kunnen zijn, wanneer Engeland haar om betreurenswaardige beweeggronden niet geboudeerd had, valt moeilijk te beoordeelen. Niemand denke echter dat een ontstentenis, welke de Britten reeds betreuren, de Tentoonstelling schaadt, want het is niet de eerste maal dat Lyautey een hindernis nam, welke Albion onoverkomelijk achtte. Ook zonder Engeland verkondigen deze inspanning en dit welslagen, méér dan een succes, meer dan een schijnvertooning. Zij vertolken een geloof, dat in alle ontreddering onaangetast bleek en weerklank vond tot bij het volk. Hier in het Bois de Vincennes condenseert zich een energie en een vitaliteit waartegen alle negatieve theorieën dood loopen. De bezielende leider der onderneming is een grijsaard van 77 jaar doch overal voelt men intuïtief een jeugd bruisen en een wil die gebiedt: Geen abdicatie. Geen spoor, geen zweem van abdicatie. Onze wapenspreuk, majesteitelijk in 't licht gesteld op een der muren van het Nederlandsch Paviljoen, kan als het embleem gelden dezer verheffende betooging: Je Maintiendrai.
In dit kloeke enthousiasme vibreerde de officieele openings-ceremonie van Woensdag 6 Mei, overstraald door een zon die voor den eersten keer aan aller wenschen beantwoordde met gelukkige voorteekens.
Op dezen dag - en ik overdrijf evenmin als ik verheel - was het een vreugde gebruik te maken van de mos-groene, geelgerichelde, zeer kunstig-ontworpen pers-kaart en achter een escadron van Marokkaansche Spahi's in roode uniformen den President der Republiek te begeleiden op zijn rondrit door de Expositie. Uit de verte bonken de kanonnen der forten saluut-schoten over het ‘Bosch van den Heiligen Lodewijk’, waaruit een zachte, weergalooze lentelucht opstijgt.
Het protocol dat voorschrijft om snel en zonder stoppen langs de verschillende gebouwen te rijden, waar inboorlingen het staatshoofd groeten en gekleurde troepen de wapens presenteeren, dat protocol deinst terug voor de staatsie van den Tempel van Angkor en veroorlooft een halte van één minuut. Onvergetelijke aanblik! Achter de horizon-blauwe Fransche soldaten, achter Congoleezen in roode mantels, op de monumentale, met heraldieke leeuwen afgezette trappen rijen zich Annamieten in bloemige gewaden, teekenen welkomstgebaren met de handen en neigen zich in religieuze buiging naar Gaston Doumergue, vergezeld van Lyautey in groot-tenue van Maréchal de France. Achter de boomen versterft een Marseillaise terwijl men verder rijdt naar het Koloniaal Museum. Daar worden de President en de Maarschalk opgewacht door het volledige gouvernement (uitgezonderd Briand), het gezamenlijke diplomatieke corps (uitgezonderd de Duitsche ambassade), alle geestelijke en civiele autoriteiten, de kardinaal van Parijs, de pauselijke nuntius, de opperbevelhebber Weygand en alle commissarissen der deelnemende mogendheden. Aan de linkerhand van het Fransche staatshoofd nemen plaats de voorzitter van den Senaat, de minister-president, Lyautey, etc. Aan zijn rechterhand zetten zich in volgorde de Keizer van Annam, de voorzitter der Kamer, de pauselijke nuntius, enz.
De redevoeringen vermeden geen toespelingen op toestanden, welke zouden ontstaan, wanneer de koloniën verloren gingen; doch de voorwaarden tot haar behoud, tot haar bloei, tot een nauwere verbintenis tusschen La France en La plus grande France werden kordaat onder de oogen gezien. En toen Gaston Doumergue, die vroeger minister van Koloniën was, in vier woorden verklaarde: ‘De Koloniale Tentoonstelling is geopend’ klonk zijn stem alsof hij zeide: ‘Mijne Heeren, de toekomst is geopend.’
Dit is, gelijk ik zei, de tweede les der Expositie. Het is de gewichtigste. Het is ook de duidelijkste, en zóó duidelijk dat niemand in het Bois de Vincennes ontkomt aan haar tonischen invloed. Men inaugureerde een Tentoonstelling. Men inaugureerde meteen een Tijdperk.
[verschenen: 27 mei 1931]