De moeilijke gevallen
Parijs, 21 April [1931]
Het voorbije seizoen is niet bijster gunstig geweest voor de kunsten. Er zijn lieden die beweren dat het bijzonder ongelukkig was. Wie er zijdelings bij betrokken is, de consument, vindt dat niet de ergste zijner zorgen. Wie er regelrecht mee te maken heeft, de producent, rukt zich de haren uit het hoofd. Hij roept de machten der onderwereld aan, daar de hoogere goden zich niet lieten verbidden. Willem Pijper schreef dat dreigement boven een symphonie en Mussolini kon het plaatsen onder de voor de buitenlandsche correspondentie bestemde Vergilaansche postzegels: Flectere si nequeo superos, Acheronta movebo! Deze mooie hexameter rolt zijn catastrofische rhythmen door menig brein, dat aanstoot zou nemen wanneer men gewoonweg zei: ‘Ik ga met vuur spelen.’ Nooit zal een staatsman dit onder een postzegel, of een componist dit boven een symphonie zetten. In 't Latijn klinkt het echter statig genoeg om tot opschrift te dienen in het frontispice eener vulcanische eeuw. De oude talen boeren achteruit. Maar het is ongeloofelijk hoevelen er zweren bij den Acheron, hoe weinigen bij den Olymp.
De negen orchesten, die in Parijs de muziek meenen te bevorderen door dezelfde programma's af te raffelen, sloten alle negen hun campagne met een geweldig deficit. Zij betalen het zelf. Dit wil zeggen dat elk tekort automatisch wordt afgetrokken van de inkomsten der leden. Tekort is eigenlijk een onjuiste term, want wegens de bijzonderheid hunner organisatie was van een absoluut tekort tot dusverre nooit sprake. Zij spelen op de recette, per uur of per uitvoering, en nimmer nog zakte de recette tot beneden nul. Er viel altijd een zeker sommetje te verdeelen op het eind van een concert. Terwijl echter een orchest-lid in de meeste landen der wereld een gemiddeld jaarlijksch honorarium geniet van vijf en twintig honderd gulden, moest een Fransch orchest-lid zich tevreden stellen met twee honderd vijftig gulden per jaar. Dit was alles wat er na aftrek van zaalhuur en reclame-kosten overbleef. De dirigenten en de solisten, een paar imponeerende sterren en trekpleisters uitgezonderd, waren nauwelijks beter bedeeld, omdat in deze associaties een integrale gemeenschap van goederen beoefend wordt: De eerste viool krijgt evenveel als de man van den triangel of van de bekkens. Gedurende het afgeloopen seizoen verminderden de twee honderd vijftig gulden, die men ik weet niet waarom beschouwde als een minimum, nog aanzienlijk. Wie geen Beethoven of Wagner speelde gaf een uitvoering voor leege stoelen. Alle negen orchesten speelden dus Beethoven en Wagner, hetgeen wegens de concurrentie precies hetzelfde resultaat had. Vandaar de uitdrukking deficit, welke, zooals men ziet, voor een Fransch orchest zeer relatief is. Men kan pas van een deficit gewagen wanneer een orchest-lid geld moet bijleggen om deel uit te maken eener symphonische organisatie. Wijl noch de Staat, noch particulieren de Fransche orchesten subsidieeren, of slechts uiterst krenterig subsidieeren, zal deze unieke en merkwaardige toestand spoedig zijn intrede doen.
Het ware naïef om te veronderstellen dat de musici in hun schik zijn over dit wedervaren. Waarom moeten juist zij, die tot de voortreffelijkste behooren, de paria's zijn van al hun vakgenooten der twee halfronden? Van twee honderd vijftig gulden of minder kan ternauwernood een hond bestaan, en overal waar zij de onmisbare bijverdiensten maken voor de instandhouding van henzelf en hun orchesten, in bioscopen, theaters, café's en bals, worden zij verdrongen door de gramofoon. Er bloeit te Parijs een internationale drukkerij voor uitsluitend fonograaf-platen-etiquetten, die met vijf en twintig man en moderne machines dag aan dag werkt, en maandelijks millioenen exemplaren aflevert. Het is fantastisch wat er in deze branche omgaat. Had de Kerk niet de gramofoon als mechanisch werktuig uit hare liturgische diensten verbannen, negentiende der muzikanten, die huwelijken, begrafenissen en herdenkingsplechtigheden opluisteren met hun spel zouden tot de onfortuinlijkste armoede geraken en een neven-beroep moeten kiezen gelijk Russische prinsen, studenten en letterkundigen.
Maar het ware nog naïever om te meenen dat deze onheusche lotgevallen hen terneer slaan of ontnuchteren. Voor den komenden winter kondigt men een tiende orchest aan, dat gevormd zal worden uit louter werkloozen. Zoo er musici zijn die werk hebben en geen brood, er zijn blijkbaar ook musici die brood hebben doch geen werk. Wat zal dit tiende orchest spelen? Beethoven en Wagner natuurlijk, met een beetje Franck, Berlioz, Debussy en Ravel. Doch speelden ze alle tien muziek van engelen en aartsengelen, cherubijnen en serafijnen, al verdwenen alle gramofoons van den aardbodem, zij zouden niettemin spelen met een formidabel en onontkomelijk deficit. Het is volmaakt waanzinnig om te gelooven dat een stad als Parijs, of onverschillig welke andere stad, tien symphonische orchesten kan absorbeeren. Het cijfer spot met alle realiteiten. Voor tien orchesten vindt men noch geld, noch publiek, noch répertoire, noch levende componisten en het zou abnormaal zijn, wanneer het anders ware. Muziek is gelijk edelgesteenten. Haar waarde ligt voor een belangrijk deel in haar zeldzaamheid. Zelfs de Acherontische machten kunnen dit niet verhelpen. De eenige remedie is de sluiting van drie kwart der conservatoria en een rigoureus verbod tegen de oprichting van nieuwe. Deze maatregel zal echter allerwegen uitgekreten worden als onduldbaar, want om onverklaarbare redenen gelden de conservatoria onmisbaar voor de beschaving. Men vergeet dat de muziek er tot de negentiende eeuw uitstekend buiten kon en dat men toen volstrekt niet onmuzikaler was.
Ergens moet die regenbogige illusie van onuitputtelijk ten hemel snellende toonladders het eerst scheuren en 't is wenschelijker dat dit in Frankrijk geschiedt dan elders. De Fransche landbouw komt de armen tekort die de muziek bepaald te veel heeft. Kan de Staat, dit wil zeggen de Gemeenschap, voor Parijs tien orchesten bekostigen, die weldra twintig zullen zijn, wanneer de Staat eenmaal te ondersteunen begint en de fonograaf de laatste strijkjes verjaagt? Neen, onmogelijk. Waarom zou de musicus meer recht hebben op subsidies dan andere ambachten?, oordeelt de politicus terecht. Kan men ze overplanten naar andere steden? Evenmin. Ook daar heerscht de machine en ook daar heerscht overvloed. Wat dan? Een eere-saluut aan de duizenden die gedoemd zijn te verdwijnen van een redeloos overvoerde markt. Laten ze tenminste een waarschuwing zijn voor anderen.
Het gaat den schilders, die hun ongelukken niet kunnen wijten aan de gramofoon, even bitter slecht als de musici. Een alarmeerende débâcle is losgebroken over de prijsnoteeringen, die sedert lange jaren klimmende waren en die men zich niet anders meer kon denken dan stijgend. Alarmeerend, omdat het de handelaars betreft, de schilders, de amateurs, de speculanten: allen. Alarmeerend, omdat het geen enkelen negentienden of twintigsten eeuwschen stijl schijnt te zullen sparen. Alarmeerend, omdat men weet waar een devalorisatie begint, doch niet waar ze eindigt. In de schilderkunst domineeren onberedeneerbare factoren dermate de koersen, dat men niets durft voorspellen. Er was een tijd dat men een Daumier, een Courbet, een Manet, Millet, Monet, etc. kocht voor een prikje. Een kwestie van appreciatie, van sympathische stroomen en tegen-stroomen, van mode, van conventie, van manieën, van psychose, van mentaliteit, van affiniteit. Een kwestie van allemaal onberekenbare invloeden. Wie garandeert dat een ongunstige conjunctuur die de uitnemendste meesters reeds eenmaal deprecieerde hen niet zal doen dalen voor de tweede maal en voor geruimen tijd? Men heeft in deze materie geen enkel houvast. Een verandering in de oriënteering van den smaak, in de gevoeligheid van het netvlies, een onnaspeurlijke neiging tot onverschilligheid, een raadselachtig onvermogen om langer te bewonderen en te vereeren wat men idealiseerde als onvergankelijk, zijn op dit gebied gevaarlijker dan alle economische crises. Waarom immers zou de crisis, die niet of nauwelijks de zestiende en zeventiende eeuw aanrandde, bij voorkeur de nieuwere productie toetakelen? Is het de crisis welke op een veiling in Maart een goede Carrière deed zakken tot 2000 francs (francs van een dubbeltje), een Diaz tot 1050, een Jules Breton tot 900? Is het alleen de crisis, welke een fameuze veiling van 400 hedendaagsche doeken, waaronder de beroemdste en de betwistste namen, veiling die
plaats zou hebben in Mei, deed uitstellen tot onbepaalden datum, omdat men een krach duchtte? Men kan zich sedert enkele maanden gerenommeerde auteurs, die de onderscheiding verwierven van te figureeren in musea, aanschaffen voor 40, 60, 80, 90 gulden. Maar de verzamelaars en de speculanten staan voor een zeer moeilijk geval. Zijn sommige fabelachtige waardeverminderingen voorbijgaand of wijzen ze op een misschien langdurige stoornis in de opvattingen en in de schatting? De ontreddering is zoo hevig, dat een bekend criticus in allen ernst heeft voorgesteld om het schilderen voor tien jaren te staken. Wijl alles wat zichtbaar, denkbaar en schilderbaar is, reeds ettelijke malen op het doek werd vastgelegd, oordeelde hij tien jaren rust niet te veel om tot bezinning en inzicht te komen. Ieder schilder beveelt het middel aan voor zijn collega en niemand volgt het op.
Dat sommige snaren in het hedendaagsche gemoed braken of sleten schijnt men te mogen afleiden uit een misstand, om niet te zeggen een vandalisme, dat in elk ander tijdperk algemeene opschudding verwekt zou hebben, terwijl in onze dagen de verontwaardiging beperkt blijkt tot een paar dozijn deskundigen. Een aantal bewonderenswaardige en zeer kostbare stukken uit het Louvre, waarvan Frankrijk rekening en verantwoording schuldig is tegenover het menschdom, bevindt zich in staat van verwaarloozing, welke den onvermijdelijken, algeheelen ondergang der meesterwerken moet teweegbrengen, indien de conservator niet spoedig ingrijpt.
[verschenen: 3 juni 1931]